Ik was op een gala. Het was het gala van Sempre Crescendo, het studentenmuziekgezelschap waar ik bij zit. Het is een open subvereniging van Minerva, het Leidse studentencorps, dus het gala zelf was op Minerva en ook Minervanen waren welkom. (Ik zit zelf niet bij Minerva.)
De muziek stond hard en het was niet het soort muziek waar ik meestal naar luister (normaal gaat mijn voorkeur uit naar klassieke muziek). Het was een uur of twaalf ’s avonds en ik stond te dansen en te springen met een groepje meisjes en jongens. Het was meer een soort hupsen, want we stonden dicht opeengepakt. Plotseling hoorde ik rechts van mij iemand schreeuwen: ‘Sybren! Hé Sybren!’ Ik keek om en daar baande iemand zich een weg door de menigte. Ik herkende hem. Het was een oud-klasgenoot. Maar hoe heette hij ook alweer? De naam ‘Diederik’ kwam in mij op, maar waarom is mij een raadsel, want ik wist ook meteen dat hij helemaal niet zo heette. Hij was wat dikker geworden. Ik schreeuwde een vraag in zijn oor. Wat deed hij hier? Hij zat bij Minerva. Aha, vandaar. Hij riep, stelde vast dat ik wel bij Sempre zou zitten. Ik beaamde dat. Hij zei dat ik vroeger ook al zo goed speelde. Ik bedankte hem en vroeg wat hij studeerde. Biologie. Ik verklaarde dat ik Biomedische Wetenschappen deed, maar dat ik eerst een jaar aan het conservatorium had gestudeerd. We schreeuwden nog wat dingen naar elkaar en daarna vervolgde hij zijn weg naar de tap. Ik heb hem de rest van de avond niet meer gezien.
Een kleine week later stond ik bij een zelfscankassa in een supermarkt en ik herkende een van de medewerkers: zij had op de middelbare school bij een paar vakken bij mij in de klas gezeten. Ik groette haar, stak mijn arm op. Ze keek me heel gek aan; zij herkende mij duidelijk niet. Ik liet mijn arm zakken en ging door met betalen. Zou ik naar haar toestappen? Hoe heette ze ook alweer? Ik besloot niks te doen.
Een paar weken later appte een studiegenootje mij over een bepaald essay dat wij moesten schrijven. Ik keek naar haar profielfoto op WhatsApp (want waar zijn die anders voor) en wie stond er op die foto daar links van haar? Verdomd, dat meisje. Hoe heette ze nou? Het studiegenootje zou het vast weten. Dus voor een volgend college zei ik tegen haar:
‘Dat meisje dat links op je profielfoto staat, heeft bij mij op school gezeten.’
Ze zocht de foto op en zei: ‘Oh, Victoria, ja die zit in mijn ploegje.’
Oh ja, Victoria. Zo heette ze.
‘Wat studeert ze?’ vroeg ik.
‘Biologie.’
Soms weet ik de naam wél meteen. Zo ging ik laatst met de trein naar Utrecht. Er stapte een jongen in, ongeschoren, met een grote tas.
‘Dat is Cas R!’ dacht ik. Maar ik heb hem niet gegroet, want ik had op dat moment geen zin in een gesprek.
Er zijn nog vele andere voorbeelden van dat soort ontmoetingen. Zo ging ik laatst naar de kapper, en degene die mij knipte kende ik van de basisschool: ze had een klas hoger gezeten. Dat leverde een maf gesprek op. We hebben zo’n tien jaar na het verlaten van de basisschool over de meesters en juffen zitten praten, voor zover we die ons nog konden herinneren, natuurlijk.
Verreweg de raarste ontmoeting met een oude klasgenoot had ik ooit op Romereis. Ik stond met mijn vrienden in de avond op een of ander plein en plots hoorde ik mijn naam. Daar kwam een klasgenoot van de basisschool mijn kant opgelopen; hij was ook op Romereis met zijn school. In Leiden hadden we elkaar jaren niet gezien, maar in Rome, toch een stad van grotere afmetingen, liepen we elkaar opeens tegen het lijf.
En dan zijn er nog de ouders van mijn oude schoolgenoten die ik zie lopen en groet en soms een praatje mee maak. Een van hen werkt bijvoorbeeld bij de boekhandel die ik frequenteer. We wisselen altijd enige wederwaardigheden uit en dan hoor ik ook altijd hoe het met haar dochter gaat. Zij studeert in Utrecht.
Ik blader door het jaarboek van mijn middelbare school. Ik ben op zoek naar de naam van de jongen op het gala. Ik bekijk de foto’s en de namen. Ik zie de studiekeuzes die overal onder de namen staan. Ik lees de boodschappen die hun vrienden voor hen hadden geschreven. Veel namen en gezichten komen mij slechts vagelijk bekend voor. Slechts vier jaar. Slechts vier jaar is blijkbaar genoeg om mensen van mijn harde schijf te wissen. Zo zal ik ook van heel wat harde schijven verdwenen zijn.
Daar. Hij heet Sander. Diederik was het dus inderdaad niet. Sander. Er staat dat hij in Utrecht geneeskunde wilde studeren. Was hij er niet ingekomen? Of had hij toch besloten om iets anders te gaan doen?
Het is gek om zo door het boek te bladeren. Soms is er een gezicht dat een herinnering bij mij oproept. Soms hoor ik plots een stem of flitst er in mijn geestesoog een beeld voorbij. Nu terugdenkend durf ik bij sommigen wel een voorspelling te doen over de vereniging waar zij zich bij hebben aangesloten. Dat meisje was bijvoorbeeld echt een Corpsmeisje. Die jongen zal hoogstwaarschijnlijk ook bij het Corps zijn gegaan. Dat soort dingen realiseer ik me nu pas; nu ken ik het type, toen nog niet. Maar bovenal vraag ik mij af hoe het met iedereen gaat. Ik ben bijna geneigd om een berichtje in de Whatsappgroep van onze zesde klas te zetten (ja hij bestaat nog, maar ieder jaar verlaten enkelen de groep. Er moet uit te rekenen zijn wanneer hij leeg is.).
Hoe dan ook, ik zal de komende jaren nog wel wat meer oude klas- en schoolgenoten tegen het lijf lopen. Ik ben benieuwd wie het zullen zijn, en of ik nog weet wie zij zijn en of zij nog weten wie ik ben.