Rob en Ivo waren al aan het einde van de middag in Bergen aangekomen en hadden zich vast in ons duinhuisje geïnstalleerd. Daarna fietsten ze naar een strandtent aan het noordeinde van het dorp, waar ze een mooie tafel bij het raam bemachtigden. Het is traditie dat we daar op de eerste avond eten.
Ik had nog langs een feestje in de stad gemoeten, maar rond halfacht parkeerde ik aan de duinrand en bleef een moment staan kijken naar de zee voordat ik afdaalde naar het paviljoen.
Er zijn foto’s van me als kleine jongen, staand aan de vloedlijn, mijn armen gespreid alsof ik probeer al dat water te omhelzen. Ik doe dat nu niet meer, maar het gevoel is er nog: weinig fijner dan de zee tegemoet lopen en te weten dat je nog een aantal dagen bij haar blijven kunt.
Weinig fijner ook, dan een restaurant in komen en je vrienden aan te treffen.
Om te voorkomen dat ik duur zou doen had Rob al wijn besteld. De zuidelijke viognier bleek een wat vette sorbet van framboos en peer, maar mijn maatje was erg tevreden over de prijs-kwaliteitverhouding. Door de lage zon werd het erg warm, achter ons raam. Ik deed mijn trui uit en kneep mijn ogen tot spleetjes tegen het felle licht.
Daarbuiten maakte de zee stevige golven; de laatste surfers van de dag dobberden er op hun plankjes tussen.
Toen Rinske was aangeschoven werden de komende dagen besproken: Ivo zou werken aan de eerste versie van zijn koloniale meisterstück, waarvoor de deadline akelig dichtbij kwam. Rob zou zijn nieuwe roman een paar stappen verder brengen en tussendoor wandelingen maken. Rins wilde weten of ik het boek waaraan zij werkte straks wél zou gaan lezen – het gaat erg dik worden en ik heb vaak kritiek op erg dikke boeken.
Zelf hoopte ik het eerste deel van een roman af te ronden – daar hoort de ontmoeting tussen mijn hoofdpersonen bij, die tot dusver in honderdzestig bladzijden alles hebben gedaan behálve elkaar ontmoeten. Personages dicteren vaak hun eigen tempo, je kunt daar als schrijver niet veel tegen doen.
Na het eten maakte ik een foto van mijn vrienden. Ik stelde het kader bij en fixte de kleuren, maar ook de foto verzette zich tegen mijn wensen, was onomstotelijk zichzelf. Rob zei dat het een coverfoto voor de ANWB-huisband was en dat klopte.
We dronken nog iets in het huisje, turend naar de vlammen in de haard. Onze gesprekken gaan altijd over wat mensen beweegt, hoe je dat het best beschrijft en hoe collega’s het beschrijven. Ik deed leestips op, een serie om te kijken als ik weer thuis ben in Amsterdam.
Om halftwaalf lag iedereen in bed met de afspraak om de volgende ochtend om acht uur met werken te beginnen. Ik sliep rampzalig; werd wakker om drie uur, daarna om vier uur, definitief om halfzes. Ik besloot maar op te staan en ging in de woonkamer aan de slag.
Rond halftien bleek dat mijn vrienden ons voornemen om vroeg te beginnen als grap hadden bedoeld. Toen ze beneden kwamen had ik al drie uur gewerkt, en hoewel er nog geen direct zicht op een ontmoeting tussen mijn personages was, voelde ik wél dat die nu naderde.
Ik schreef tien bladzijden voor de lunch, nog eens vier erna. Om drie uur hadden Rob en Rins een afspraak bij een Chinese massagesalon in Alkmaar – ze doen dat elke keer als we hier zitten – en voor het eerst mocht ik ook mee.
Alkmaar bleek niet lelijk; de massage pijnlijk maar niet zonder liefde. We deden boodschappen, reden terug naar zee. Rob was niet heel erg negatief over de Nigeriaanse dansmuziek die ik graag in de auto draai.
Thuis borrelden we kort, daarna kookte ik. Ik kreeg een filmpje van Ada (8) die vertelde dat ze me miste, en stuurde een video terug waarin mijn vrienden en ik haar groetjes deden. Daarna maakten we een wandeling.
Je kunt hier in de duinen lopen zonder enige bebouwing tegen te komen – je moet dan wel precies het juiste pad volgen, maar zo zit het nou eenmaal met de Nederlandse natuur.
Toen we bij een moerassig gebiedje kwamen waar witte stammen bijna fluoriserend oplichtten boven zwarte poelen, kwamen er drie wilde konikpaarden in het zicht. Ze liepen over het pad dat wij ook volgden, kwamen ons tegemoet.
We verplaatsen ons een eindje van het pad weg om de doorgang voor ze vrij te maken, maar kwamen daarmee kennelijk op de route van een ander konikpaard. De jonge hengst liep in een rechte lijn op ons af en het kwam totaal niet in me op om aan de kant te gaan. Hij was breed, krachtig, autonoom – ik kon mijn ogen niet van hem afhouden.
Hij week niet uit, versnelde zelfs zijn pas en hield me daarbij strak in de gaten.
‘Gil,’ riep Rob vanaf het taludje waar hij zich met Rinske had teruggetrokken. ‘Wat doe je? Ga aan de kant, gek.’
De hengst was wollig, groter dan ik had verwacht en totaal niet bang voor mij. Toen hij me tot op een paar meter genaderd was paste hij zijn koers minimaal aan en ging me in een paar tellen voorbij. Zijn kracht, zijn massa, de drang in zijn benen, schouders en hals. De grond trilde bij elke hoefslag. Ik draaide me om zodat ik naar hem kon blijven kijken, wilde niet dat hij ging en genoot er tegelijkertijd van dat ik op geen enkele manier macht over hem had.
Hij bleef me in de gaten houden tot hij zich had aangesloten bij de andere paarden. Pas daar, helemaal in de verte, wendde hij zich af.
Wat ik altijd miste in de Nederlandse natuur was het wezen van die natuur zelf. Onze fietspaden, lantaarnpalen, wegwijzers, vuilnisbakken en al die verschrikkelijke educatieve borden overal maken van elk duingebied een soort VR-bosatlas.
Nooit voelde ik me er zoals ik me in de wilde natuur zou moeten voelen: een buitenstaander, overgeleverd aan de wetten van een mij onbekende wereld. Die beleving kende ik alleen uit Amerika en Suriname.
Konikpaarden. Ik zeg het je.
Het was pikkedonker toen we op een kalm strand kwamen. De golven van de avond waren gaan liggen, maar in mij stak de behoefte om te rennen op, wat ik ook deed, achtjes makend om Rob en dan weer om Rinske en Ivo heen. In mijn laatste achtje kegelde ik Rob om, die daar niet heel boos van werd.
Thuisgekomen gingen we bijna meteen naar bed, waarop ik de hele nacht aaneengesloten sliep. Rinske maakte me om negen uur wakker omdat ze iets uit mijn kamer moest hebben. Ik rekte me uit, sjokte naar beneden en zette koffie voor mezelf, schoof achter mijn laptop bij het raam met uitzicht op de duinen.
Vandaag moest die ontmoeting er maar komen.