Tsjêbbe

Een aantal jaar geleden heeft Tsjêbbe Hettinga zijn bundel Equinox voor mij gesigneerd. Hij deed dat op een bankje in Thialf, waar hij regelmatig kwam om een paar rondjes te schaatsen. Geleid door een andere schaatser, dat wel, want Hettinga was blind. De opdracht in de bundel is verbazingwekkend leesbaar.

 

Donderdag 7 maart is Hettinga op 64-jarige leeftijd overleden. Hij was een van de grootste Friese dichters van de afgelopen twee decennia. Ter ere van zijn nagedachtenis had een week later een bijeenkomst plaats in de Grote Kerk te Leeuwarden. Na afloop volgde een grote menigte de koets die Hettinga van de kerk naar een café overbracht. Ik probeer me voor te stellen hoe imposant dat moet zijn geweest: twee gitzwarte Friese paarden voor een soort zeventiende-eeuwse koets met dito koetsier.

 

Toen ik Hettinga voor het eerst hoorde voordragen, op een cd, maakte hij onmiddellijk grote indruk. Gek genoeg was het niet de zangerige voordracht met langgerekte lettergrepen die me aantrok, maar juist de beelden die hij met betrekkelijke sprezzatura weet te schetsen. Licht is een van de belangrijkste bestanddelen van die beelden: ‘It ljocht dat de tosken fan ’e tiid witet / En swartet it skaad fan syn sulveren sinken.’ Het licht heeft altijd een januskop – is onbetrouwbaar, paradoxaal – aangezien het tegelijkertijd kan belichten én een schaduw kan werpen. Bij Hettinga doemt uit de schaduw niet zelden taal op die vergezeld gaat van een silver lining.

 

Ooit las ik ergens dat een Friese dichter per definitie een beeld- of landschapsdichter zou zijn, waaruit ik begreep dat een Friese dichter altijd te herkennen is aan de weidsheid van het platteland dat hij beschrijft. Het werk van Hettinga heeft die gedachte ontmaskerd als illusie. Natuurlijk bevat zijn poëzie elementen uit de realiteit, de directe omgeving van de dichter, maar Hettinga breidt deze juist voortdurend uit. Zijn landschappen zijn zowel het Friese als het Caraïbische, Griekse en New Yorkse. Wat zich tegen die verschillende achtergronden aftekent zijn universele, navoelbare verhalen over een verlangen naar wat er niet is, een gevoel dat dicht in de buurt komt van saudade.

 

Afgelopen oktober zag en hoorde ik Hettinga voor het laatst voordragen. De magische onweerstaanbaarheid van zijn verzen komt pas ten volle tot uiting in zijn zangerige, fado-achtige voordracht. Uit het hoofd, met één hand ontspannen aan de microfoon, reciteerde hij als een echte bard. Wie hem aan het werk zag voelde een directe muzikale verbintenis met oudere epische gedichten en skaldenpoëzie. Het levert hoogst archaïsche lyriek met een duidelijk moderne inslag op. Van Hettinga werd gezegd dat hij zich in de bundel Fan oer see en fierder identificeert met Odysseus, maar wat mij betreft is hij over het geheel genomenbeter te vergelijken met Damodocus, de blinde dichter aan het hof van Alcinous in de Odyssee. De traditionele stoet en koets die Hettinga ‘oer de Styx’ hebben gebracht, lijken mij dan ook niet meer dan gepast.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Marko van der Wal

Marko van der Wal (1989) is opgeleid als classicus, redacteur van Tirade en werkt bij Uitgeverij Van Oorschot. Sinds enkele jaren blogt hij (onregelmatig) voor tirade.nu.