Uno

Na het eten spelen we een spelletje. Mezelf niet meegerekend, zijn we met vijf.

     Wie als eerste zijn zeven kaarten aflegt, wint het spel. De adder onder het gras: wie één kaart in de hand overhoudt moet ‘uno! roepen. Wie hier niet tijdig aan denkt, moet zeven nieuwe kaarten nemen. Van nul beginnen.

     Na de aanrijding belandde ik op het kruispunt naast mijn fiets, tussen een immokantoor en een winkel voor kantoorbenodigdheden. Een omgestoten pion op het ganzenbord.

     Met altijd enen gooien, kom je er ook. Gooi je drie keer na elkaar een zes, dan juich je twee keer maar vlieg je vervolgens terug naar start.

Mijn linkeronderbeen bengelde als een afgezakte sok onder mijn knie toen ik opnieuw mijn eerste stappen zette.

 Mijn dijen ploffen neer op de koude toiletbril, nu pas merk ik dat ik al dronken ben. Ik vermoedde het, aan tafel hoorde ik mezelf vragen stellen waarvan ik de antwoorden niet perse wilde weten.

     Zes kaarten zitten in mijn vrije hand wanneer ik mijn billen afveeg. Ik herinner me hoe graag ik bij het begin van dit spel nog wilde winnen.

 Ik zet me terug neer aan de tafel. Alcohol werkt als een omgekeerde contraststof, ze maakt me er onbewust van hoe ik beweeg en waar mijn ledematen zich bevinden. Mijn knieën lijken niet langer breekbaar.

     Ik gooi een spelkaart op het stapeltje, ze smakt neer naast het stapeltje, harder dan ik zou willen.

Na nog een glas val ik uiteen in twee delen die niet meer perfect willen samenwerken.

     Het gebeurt wel eens met digicorders: je zet een talkshow op pauze maar door een technische fout blijft de audio gewoon doorspelen. De bewegingen van de gasten rond de tafel bevriezen. Daar zitten ze dan: een beleefde glimlach om hun mond gesnoerd, ogen op kiertjes. Verstomd ondergaan ze hun eigen gesnater.

     De tijdsindicator op het scherm geeft aan hoeveel tijd er verloren gaat. Het lijkt of de gasten hun meningen nooit meer zullen kunnen bijbenen.

 Ik vraag me af of mensen die altijd slecht op beeld staan dezelfde mensen zijn die onuitstaanbaar of lelijk worden als ze dronken zijn. Ik heb nog twee uno-kaarten in de hand. Er wordt een kaart gelegd die zegt dat ik mijn beurt moet overslaan.

     Op het verjaardagsfeestje van een vriend zat een danseres met een voet in de plaaster. Ze vertelde dat ze was gaan rechtstaan terwijl ze een slapende voet had. Ze hoorde een luide krak, zag dan dat ze met haar linkerenkel naast haar linkervoet was gaan staan.

Ik beeldde me het bot in, dat kraakte als een houten vloer wanneer men kasten na een lange tijd van plaats verandert.

 Onderweg naar huis wordt er ergens een restje vuurwerk afgestoken. Ik zie niets, ik hoor enkel de knal in de verte. Niet echoënd door de straten, maar droog en zakelijk boven de stad uit.

     Mijn mond schiet in de lach, het voelt belachelijk. Rond de speltafel vertelde ik een grapje terwijl niemand luisterde. Mopjes gaan zelden over mensen die niet op het juiste ogenblik op de juiste plaats waren, ze gaan over mensen die op het juiste ogenblik op de foute plaats waren.

     Ik duw op de trappers zo snel mijn been het toelaat. Wat me bang maakt wanneer ik door de Anspachlaan fiets en het kruispunt aan de winkel met kantoorbenodigdheden oversteek: dat ik opnieuw zou worden aangereden, op exact dezelfde plaats. Niet uit vrees voor de klap, maar dat de mensen niet meer zouden geloven dat het ook dit keer een ongeluk was. Te veel toeval.

 Aan de voordeur sta ik te klungelen met mijn sleutelbos. De juiste sleutel is de middelste van drie sleutels aan het ringetje. De mogelijkheden zijn oneindig. Mijn verstand loopt voor op mijn bewegingen. De eeuwigheid die het duurt voor ik de juiste sleutel in het sleutelgat krijg, voelt als een minuutje.

Linkerbeen omhoog, rechterbeen omhoog, de trap op. Ik mag geen enkele trede vergeten. Mijn benen lopen op automatische piloot achter me aan.

Mijn hoofd ploft als een grote bol wol in mijn kopkussen. Plots snijdt er een gedachte. Ik vergat ‘uno!’ te roepen tijdens het laatste spelrondje, maar niemand heeft het opgemerkt. Iedereen was vooral met zijn eigen kaarten bezig.

Ik val in slaap. Met een droge mond en een overwinning die toch niet telt.

—- 

Lize Spit (1988) schrijft scenario’s, proza en poëzie. Ze publiceerde in Tirade, Kluger Hans, Het Liegend Konijn en Das Magazin. Momenteel werkt ze aan een scenario voor een speelfilm en aan een roman. Eerder dit jaar won Spit de schrijfwedstrijd Write Now! met het verhaal Ordehandhaver. In het zomernummer van Tirade, Tirade 449, publiceerde Spit het kortverhaal Jagersaus. Deze maand publiceert zij iedere zondag een blogbijdrage op Tirade.nu

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *