Verstuurde woorden

Voor mijn scriptie onderzoek ik brieven van mijn overgrootvader. Ze stammen uit de jaren 1945-1947. Het zijn er, schat ik, rond de tweehonderd. Soms kattenbelletjes, soms hele lappen tekst. Voor het overgrote deel zijn ze met pen geschreven, een enkele met potlood. De inkt is goed leesbaar, het potlood niet altijd.

Een deel van de brieven kregen we in 2019 van mijn oudtante. Zij had ze al die jaren bewaard en nu moesten wij er maar op passen, zei ze. De rest ontvingen we een paar maanden geleden na het overlijden van een oudoom. Wij wisten helemaal niet dat er meer brieven overgeleverd waren dan die, die we al hadden. Het moeten er ooit veel meer geweest zijn, want er wordt in de brieven soms verwezen naar brieven die ik niet kan vinden en er zijn epistels waarvan alleen de tweede en derde pagina zijn bewaard gebleven.

Sinds het bij de rest van de familie bekend werd dat mijn vader en ik een familiearchief aan het aanleggen waren, hebben zich in mijn ouderlijk huis vele dozen verzameld: de generatie van mijn opa stierf en alles wat betrekking had op mijn overgrootouders en daarvoor vond gemakkelijk zijn weg naar Leiden: mijn ooms en tantes en mijn vaders neven en nichten waren blij dat er een plek was waar ze die spullen zonder schuldgevoelens naar toe kunnen brengen. De afgelopen weken ben ik in de weekenden die ik thuis was alle dozen nog een keer doorgegaan. Daar had ik twee redenen voor: ten eerste wilde ik een grove inventaris aanleggen en ten tweede wilde ik alle brieven die relevant zijn voor mijn scriptieonderzoek uit de verschillende dozen bij elkaar zoeken. Uur na uur zat ik tussen het papier. Heel oude boeken. Zwart-witfoto’s. Brieven uit de jaren twintig van de vorige eeuw, waar vaak alleen de naam, een globale adressering en het beroep van de adressant op de envelop stond: Sybesma, Stationsplein, veearts. Volgeschreven oude schriften en blocnotes. Kopieën van brieven en dagboekpassages, soms zelfs meerdere kopieën van een document. Gaandeweg dacht ik steeds vaker: ‘Dat dit allemaal bewaard is gebleven, is een wonder.’

De vraag die mij ook meer en meer bekroop was: ‘Waarom hebben ze dit eigenlijk bewaard?’

Mijn broer is tegenwoordig aan het ontspullen. Alles wat hij en zijn vriendin niet gebruiken en waar geen directe functie of emotionele waarde aan verbonden is, gooien ze weg.

In welke categorie valt dit familiearchief? Het is niet iets waar je iedere dag in kijkt. Als ik mijn scriptie niet over die brieven was gaan schrijven, dan waren de dozen tot sint-juttemis op zolder blijven staan. Het heeft alleen emotionele waarde, al is die ook beperkt omdat het overgrote deel bestaat uit documenten van en over mensen die ik niet heb gekend. Ik had alle spullen waarschijnlijk na de dood van mijn ouders meegenomen, vastbesloten om er ooit iets mee te doen. Maar wat? Ik heb dan nog het geluk dat ik er ooit een roman over zou kunnen schrijven (stiekem maak ik daar ook aantekeningen voor). Wat doen andere mensen ermee? Je kunt er een paar keer doorheen gaan en er iets over schrijven, voor de familie. Je kunt een stamboom optuigen. Allebei grote ondernemingen die tijd vergen. Ik kan me voorstellen dat – als je dat allemaal niet doet – de dozen langzaam tot ‘troep’ verworden: ze staan er maar en je vergeet op den duur wat er ook alweer in zat. Misschien dat oude brieven en documenten daarom op zeker moment worden weggegooid. Als iemand tijdens een opruimwoede, tijdens het ontspullen, tegen zichzelf zegt: ‘Wat moet ik ermee?’

Ons familiearchief zal niet worden weggegooid. Wij verkeren in de gelukkige omstandigheid dat vrijwel alles in het archief interessant is voor Tresoar, het literatuurmuseum, archief en bibliotheek van Friesland. Mijn overgrootvader was schrijver, mijn oudoom was dichter, de broer van mijn overgrootmoeder was de oprichter van de condensfabriek in Friesland (het huidige FrieslandCampina) en een oom van mijn overgrootmoeder was een krantenmagnaat.

Maar de vraag blijft: waarom hebben ze het allemaal bewaard? Dat ze toen het idee hadden dat hun brieven of dagboekaantekeningen misschien van historische waarde zouden kunnen zijn, lijkt me onwaarschijnlijk. Misschien hebben ze alles bewaard om later nog eens terug te kunnen lezen, later nog eens door te kunnen bladeren. Dat raakt aan een fundamentelere vraag: waarom bewaar je überhaupt iets? Waarom doe je bijvoorbeeld niet elk boek dat je uit hebt meteen weg? 

Ik weet het niet. Wel weet ik dat we vandaag de dag ook heel veel bewaren, al gebeurt het nu automatisch, zonder dat we er bewust mee bezig zijn. Alle foto’s die we nemen worden direct opgeslagen op onze telefoon en waarschijnlijk ook ergens in de cloud neergezet. Pieter Derks merkt in een van zijn conferences op dat voor hem de hel niet uit het hellevuur zou bestaan, maar uit de opdracht om de tienduizenden foto’s uit te zoeken die hij de afgelopen jaren genomen heeft. Misschien ligt daar een antwoord van de vraag in: misschien bewaren mensen foto’s, brieven en andere schrijfsels omdat ze ze later nog eens willen uitzoeken. Je bent als de dood om iets belangrijks weg te gooien. Maar aan dat uitzoeken komen weinig mensen toe: niet genoeg tijd.

Een gepensioneerde academicus met wie ik enige tijd muziek maakte, zei eens dat zijn generatiegenoten aan het opruimen waren geslagen, zodat hun kinderen dat niet hoefden te doen. Hij voelde zelf geen aanvechting om hetzelfde te doen: hij vond dat het juíst de taak van de kinderen was om op te ruimen en orde te scheppen. Dat zijn dan wel de momenten dat er dingen wegraken, denk ik.

Wij ruimen ons archief niet op. We hebben het gesorteerd en na de voltooiing van mijn scriptie brengen we alles naar Leeuwarden. Wat moeten we er anders mee?

Foto van Sybren Sybesma
Sybren Sybesma

Sybren Sybesma (2001) werd in Leiden geboren. Zijn moeder komt uit Hongkong. Na de middelbare school deed hij een jaar vooropleiding klassiek piano aan het Koninklijk Conservatorium in Den Haag. Momenteel studeert hij Biomedische Wetenschappen in Leiden. Hij volgde een cursus korte verhalenschrijven aan de Schrijversvakschool in Amsterdam bij Nico Dros. Bij de Mare kerstverhalenwedstrijd won hij twee keer de derde prijs. In juli werd een Friestalig essay van zijn hand gepubliceerd in het Fries literair tijdschrift Ensafh.