‘Waar je ook bent, ik verlaat je nooit’

‘Weet je… het grootste verschil tussen de Vlaamse en Nederlandse literaire cultuur,’ zei DW B-redacteur en de Buren-gastheer Willem Bongers-Dek toen we na de DW B presentatie in de Faculteitsbibliotheek Ingenieurswetenschappen & Architectuur wat gingen eten bij Pane & Vino, ‘is dat het er hier allemaal wat ruiger aan toegaat… In Vlaanderen is ‘t verschil tussen rockers en schrijvers veel kleiner dan in het noorden.’
‘Serieus?’
‘Ja, echt. Hier is ‘t bijvoorbeeld heel normaal dat schrijvers na afloop van hun verblijf hun hotelkamer trashen… Sterker nog: als wij een hotelkamer na vertrek van een auteur netjes aantreffen, dan zijn we bang dat we iets niet goed hebben gedaan.’
‘Zoals Chinezen na het eten altijd keihard boeren om te laten zien dat het allemaal heeft gesmaakt?’, zei ik.
‘Nou, dat is volgens mij een fabeltje.’
‘Ik hoop van niet. Want dan heb ik de afgelopen tien jaar in heel wat Chinese restaurants voor niks voor me uit zitten boeren.’

We hadden geen tijd om het onderwerp verder uit te diepen: we zouden nog naar een handvol karaoke cafés. Niet in Gent, maar in Antwerpen, waar je volgens Willem meer en betere keuze hebt in ‘meezingkroegen’. In zijn Maserati – Miek Zwamborn en ik achterin omdat in de passagiersstoel naast Willem een geüniformeerde etalagepop zat (iets met preventie van autodiefstal en Vlaamse verzekeringsmaatschappijen) – reden we naar Antwerpen. En eenmaal daar van karaokekroeg naar karaokekroeg. Waarschijnlijk hoef ik niemand te vertellen hoe een karaoke avond verloopt. Maar onvergetelijk was ‘t moment waarop we met z’n drieën op de leestafel van Café Het Beleid stonden om het Smurfenlied van Vader Abraham Pierre Kartner te zingen. Willem: ‘Waar komen jullie toch vandaan?’ Miek en ik: ‘Uit een land hier ver vandaan!’

‘Nou,’ zei ik toen Miek en ik om een uur of vier in de foyer van het hotel stonden, ‘laat ik nou eerst mijn kamer maar es even kort en klein gaan slaan, dan heb ik morgen tenminste genoeg tijd om mijn tas in te pakken.’
‘Zou je daar niet liever mee wachten? Anders moet je tussen de glasscherven en houtsplinters slapen.’

Scherp, Zwamborn, verdomde scherp!

De volgende ochtend werd ik wakker van een ongelooflijk kabaal. Miek was begonnen uitdrukking te geven aan haar tevredenheid over het verblijf en de geboden accommodatie. Kogelstoten met een televisietoestel. Lampwerpen, stoelslingeren, spiegelbreken. Voor we naar de ontbijtzaal gingen, hielp ze ook nog even het interieur van mijn kamer te veranderen in een ravage. In een rebus. In een: ‘dankjewel!’

Maar nu een quizvraag!

In welke moderne Europese literaire tekst stapt een vrouw of een man een café-restaurant binnen met een afgebroken deurklink in zijn/haar hand? De lezer die als eerste reageert met het correcte antwoord wint een exemplaar van de door Miek Zwamborn vertaalde novelle De laatste (Arno Camenisch).

Over festival Writers Unlimited dat afgelopen weekeinde (do-zo) plaatsvond in Den Haag is en wordt elders al uitvoerig verslag gedaan. Maxim Februari en ik hebben het er zeer naar ons zin gehad. We begonnen vrijdag om een uur of zes te praten, backstage, liepen tegen half elf pratend het podium op, wandelden pratend naar de theaterfoyer, en later naar het hotel, en ik geloof dat het optreden een tamelijk organisch deel uitmaakte van deze marathonconversatie.

Februar Pruik PaardenhaarNa afloop van het optreden in Den Haag vroegen verschillende mensen me naar de exacte vindplaats van één van de passages die ik voorlas. Ik tik de tekst even over. De bewuste alinea komt uit M. Februari & Marjolijn Drenth, Een pruik van paardenhaar & Over het lezen van een boek, Amartya Sen en de Onmogelijkheid van de Paretiaanse Liberaal (2000;p.155):

‘Lieve V. Een brief is maar een tijdelijk bericht van eenzaamheid. Wie vermoedt dat de eenzaamheid eeuwig is schrijft een boek. De schriftgeleerden zullen achter beide, brief en boek, het oude verlangen wel weten aan te wijzen. Het vlees, zeggen zij, is zwak. Maar vanaf nu zul je begrijpen wat dat als drijfveer voor het schrijven eigenlijk betekent. Het betekent: waar je ook bent, ik verlaat je nooit.’

Er staat wat er staat. Maar lees je de brief in de context van de roman en het oeuvre van Februari dan gaat die, volgens mij, ook, over de relatie tussen schrijver en lezer, tussen een auteur en zijn of haar talent, tussen verbeelding en werkelijkheid en zelfs over de relatie tussen individu en samenleving en wetenschapper en traditie. Een comparatief literatuurwetenschapper houdt de passage ook nog even naast het nawoord van Februari’s romandebuut.

Soundtrack: Ernst Reijeseger, Mola Sylla, Harmen Fraanje:  Raykwela.

Tirade – constructief.

Volgende week: Herman Heijermans. En meer.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *