Mijn donderdagse dienst bij De Druif begon rustig. Ik parkeerde Ada (6) aan de bar met een halve cola, zette mijn tas in de fustenkelder en dronk de andere helft van die cola met haar. Om exact halfvier stapte ik achter de tap en maakte ik mijn eerste bestelling van de dag.
Sinds ze in groep 2 een themaweek horeca heeft gehad wil Ada ober worden en daarom kiest ze er meestal voor om met me naar De Druif te gaan in plaats van bij een vriendje te spelen. Als ik vergeet haar stiften en kleurboek mee te nemen maakt Aad daar geen een punt van; ze heeft inmiddels een reeks taakjes in het café en op het terras, die ze voortvarend aanpakt.
Het beschilderen van de bar-eieren is nummer één: die moeten gezichtjes krijgen, elk met een andere emotie. In de avond, als mijn gasten die eitjes eten, komt Aads werk altijd ter sprake: het lijkt een extraatje, dat de dochter van de barman die gezichtjes heeft getekend.
Voor mij is het fijn-verdrietig om Ada’s handwerk zo respectvol weggepeld te zien worden door schippers, studenten en penozereservisten. Ik heb haar dan een beetje bij me, en moet mijn dochter met elk flintertje dat de bar raakt een beetje loslaten. Ada’s eitjes gaan altijd op.
De scholen zijn weer begonnen – Aad zit in groep 3, Nadim in de brugklas. Zelf geef ik weer creatief schrijven aan de IVKO in de Pijp, en dat is óók op donderdagen, waardoor ik een crazy lange werkdag heb. In mijn eerste les leg ik altijd uit wat we gaan doen (een kortverhaal maken), wat we gaan leren (de stap van schrijven voor onszelf naar schrijven voor publiek) en hoe we dat gaan doen (dankzij feedback).
‘De komende twintig minuten schrijven jullie het begin van dat kortverhaal,’ zei ik ‘s ochtends tegen mijn leerlingen, die weer een hele staalkaart van de Amsterdamse puberdiversiteit vertegenwoordigden. Bij deze leeftijd is zo’n opdracht meestal genoeg, al zit er soms zit er iemand in mijn klasje die meer sturing nodig heeft.
J. begon te tikken – haar krullen deinden met elke aanslag – en daarop meteen te wissen. Ze tikte wat langer, wiste verbeten en keek minutenlang naar het schermpje van haar telefoon.
‘Begin met plek,’ zei ik tegen haar. ‘Sluit je ogen en stel je een podium voor waar je verhaal zich af mag spelen. Hoe begrensder, hoe beter. Een stolp over de gebeurtenissen die alles bijeenhoudt en onder druk zet. Als je die plek helder hebt, begin je hem te beschrijven. Je zult merken dat de woorden die je daarbij gebruikt er kleur aan geven, emotionele lading. De een ziet eindigheid in die boom in de ommuurde tuin, de ander juist een nieuwe lente. Vraag je af wie hier aan het woord is en je hebt je stem, je personage.’
Deze aanpak is natuurlijk niet de enige weg, maar wie met fictie in de weer wil moet dit kunnen snappen.
Heb je plek en personage gevonden, dan ontstaat de vraag wat het streven van je personage is. Waar hij op let en hoe hij datgene kleurt zegt alles over zijn wensen. Ervaart hij gemis, dan streeft hij naar het opheffen daarvan. Blijkt er woede uit zijn waarneming, dan is bijvoorbeeld wraak zijn streven.
Een personage zonder streven is loos – niet meer dan een experiment van de schrijver, die geen zin heeft om zich te onderwerpen aan hoe verhalen van nature gaan.
Omdat wij mensen groepsdieren zijn is een streven bijna altijd gekoppeld aan een belangrijke ander: iemand van wie we in elke denkbare vorm meer of juist minder willen. In dat streven slaagt zo’n personage gedurende het verhaal al dan niet, en daar heeft het dan wel of niet vrede mee. Dit is het hart van vrijwel alle fictie, van Godzilla: King of the Monsters tot Romeo and Juliet.
Deze donderdag koos Ada ervoor de eieren egaal te kleuren, geen gezichtjes dus. Toen ze klaar was leek het wel pasen op mijn bar. Rond vijf uur kwam B haar halen, ze verzamelde de spullen van onze dochter en wilde naar huis vertrekken, maar dronk toch een fluitje toen ik zei dat het avondeten al klaarstond – dat alles op haar wachtte in de oven. Nu had ik even tijd gekocht, maar straks zouden ze onherroepelijk gaan, mijn vrouwen.
Een klein café, een barman, een jong kind en een vrouw. Een streven: hij wil niet dat ze gaan.