Gisteren schreef Jan van Mersbergen in zijn blog over een ervaring met aspirantschrijvers. Hij had speeddates met tientallen debutanten-in-spé en merkte dat bijna iedereen vroeg hoe dat nou moest: bij een uitgever binnenkomen.
Ze wilden allemaal schrijver zijn, maar niemand leek bezig met hoe hij het soort werk kon leren produceren wat vanzelf wordt opgepikt.
Als ik schrijfles geef vertel ik altijd ook wat het betekent om schrijver te zíjn. Ik word nog steeds niet herkend op straat, maar als je denkt in termen van kansen, dan heb ik die gekregen en aangegrepen en heeft me dat een uitgever, goede kritieken, een nominatie en de steun van het Letterenfonds opgeleverd. Ik mag maken wat ik wil en zit bij een uitgever die me begrijpt, die aanvoelt waar mijn werk over gaat.
Daarna som ik op wat ik buiten de literatuur nog meer doe om mijn rekeningen te betalen, en altijd zijn er één of twee studenten die vragen waaróm dan nog, dat schrijven.
Hier is maar één antwoord op: omdat je het nodig hebt. In mijn geval de vlucht, de duik naar binnen, bovenkomen met personages en beelden en die zo helder mogelijk op papier krijgen. Door vreemden gezien worden voor wat je uit het diepste van jezelf gehaald hebt.
Een zanger doet dat ook, of een acteur, en die hebben het veel zwaarder. Zij voelen het onmiddellijk als een zaal slecht reageert. Schrijvers kunnen jaren werken in de veronderstelling dat de wereld op precies dit verhaal wacht. Kunst voor lafbekken, misschien. Je zou ook kunnen zeggen dat het een pretty sweet deal is.
Het beeld bij dit blog heeft wederom geen enkele betrekking op de inhoud ervan.
_____________________________________________________________
Gilles van der Loo (Breda, 1973) was redacteur van Tirade. Sinds 2010 publiceerde hij online en in diverse bladen. Hij schreef de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de roman Het laatste kind. In 2016 verscheen zijn sterk autobiografische roman Het jasje van Luis Martín.