Wie is wijs? (De kettinglezer 2/2) 

Heb jij dat ook, lezer, dat je van de boeken die belangrijk voor je zijn nog precies weet waar en wanneer je ze las? De dood in Venetië las ik niet in Italië, maar in een bus vol zingende jongeren op weg naar een Spaanse badplaats. Ik was zeventien. Tijdens een regenachtige midweek in het Drentse Witteveen zakte ik dankbaar weg in Lolita. Toen ik samen met mijn broertje tot het ochtendgloren waakte bij mijn stervende stiefvader, bood – hoe toepasselijk – Reis naar het einde van de nacht de nodige verlichting. 

Ook als ik de drukproeven van De schim van Raamswolde doorblader doen passages mij denken aan de boeken die ik las toen ik die zinnen schreef. Ik herinner mij dat ik mezelf na het geworstel en het gepeuter beloonde met een paar pagina’s van bijvoorbeeld Zwerm van Berthe Spoelstra (en een fijn sigaartje). 

Is het wijs om andermans fictie te lezen wanneer je zelf aan een roman werkt? Sommige schrijvers zullen zeggen van niet. (Er zijn zelfs schrijvers die beweren nooit romans van collega’s te lezen, maar dat zet ik weg als kletsmeierij…) Ik heb wel eens gehoord dat een schrijver te vergelijken is met een open pak melk in de ijskast; het neemt in no time de smaak aan van hetgeen dat ernaast staat. 

Toen mijn roman net af was vroegen veel mensen: ‘Waar lijkt het op?’ 

Tja…

Ik legde de vraag voor aan mijn redacteur Menno (zeer belezen). 

‘Nou,’ zei hij, ‘daar zou ik wat langer over moeten nadenken.’ 

Dat is een goed teken, lijkt mij. Zo’n vaart loopt het dus niet met die literaire bestuiving. Misschien gebeurt dat wel alleen als je slechts de boeken leest van je helden? Dan is het niet erg. Daar wil je je graag door laten beïnvloeden, nietwaar? Er mag best iets lekken, hoor. Hoogstwaarschijnlijk is dat toch al gebeurd voor je überhaupt met schrijven begon. En je laten beïnvloeden is iets heel anders dan nabootsing. Een echte schrijver begrijpt dit verschil. O, natuurlijk kun je wel imiteren, maar dan in de vorm van een pastiche. Of je adopteert iets kleins, een toon bijvoorbeeld, om een literair spel te spelen. Ik vind het zelf altijd erg leuk om verwijzingen naar andere literatuur aan te treffen in boeken en ik baal altijd als ik iets over het hoofd gezien heb, maar een recensent het wel opgemerkt heeft. 

Tijdens het schrijven heb ik in eerste instantie vooral veel boeken herlezen. Ik zocht het in de thema’s waar ik mij mee bezig hield. Om verwantschap te voelen? Zou dat kunnen? Schaken: Zweig, Nabokov, Euwe, Timman. Gekte: bijna de hele Russische Bibliotheek. Vaders en zonen: nog een Rus. Uitkoping: Rosenboom. Ik las briefromans van Goethe, Amos Oz, Choderlos de Laclos, Jane Gardam en Jan Wolkers. De brievenboeken van Reve (natuurlijk!), Adriaan Morriën, Vincent van Gogh, Ilja Leonard Pfeijffer. De verslavende faxen van Nicolien Mizee. Veel briefwisselingen tussen schrijvers. Het kon niet op. Nog buiten de romans en de bundels die ik las om de hedendaagse literatuur een beetje bij te houden. Vaak vond ik iets wat ik wilde nastreven, soms zag ik dingen die ik zelf totaal anders zou doen. 

Maar dan… zit je op een zomerse zaterdagavond in de achtertuin, volledig ontspannen met een fles witte wijn binnen handbereik. Om héél even aan de letterkunde te ontsnappen lees je een detective van Baantjer*. (Immers, ook een chef-kok eet toch wel eens een frikandelletje? Ontkennen is liegen!) En dan blijf je ineens ergens aan hangen. Een lollig twistgesprekje, of een slimme sprong in de tijd. Nog eens lezen. Hoe deed hij dat? Zit je toch weer aantekeningen te maken. 

Het is mij meerdere keren overkomen, niet alleen bij Baantjer, maar ook bij een kinderboek dat ik aan mijn kinderen voorlas, een reality-programma op televisie of een artikel in een populair damesblad waar ik geboeid doorheen ging in de wachtkamer van de tandarts. Zelfs een afgeluisterd gesprek in een café kon voeding zijn. 

Nog voor ik ooit mijn eerste roman van Isaac Bashevis Singer las (Schimmen aan de Hudson, gevonden op het Haarlemmerplein in Amsterdam – het lag gewoon op straat!) zag ik de film Yentl**, gebaseerd op één van zijn korte verhalen. In een notendop gaat het over een zeer leergierige Joodse vrouw die niet aan trouwen denkt, maar wil studeren. Na de dood van haar vader vermomt ze zich als man, neemt de naam aan van haar overleden broer en vertrekt naar een Jesjiva. Natuurlijk wordt ze verliefd op haar studiepartner, dat zul je altijd zien. Het mooie van de film vind ik dat de kijker steeds van de rabbijnen en studenten kleine brokjes wijsheid, gebaseerd op de Talmoed, krijgt toegeworpen. Op de puber die ik was maakte dit een diepe indruk. Ik strooide het rond in de schoolkantine. Als twee knapen door middel van een potje armpje-drukken wilden zien wie het sterkst was, zei ik: ‘Weet je wie pas sterk is? Hij die zijn driften beheerst.’ (Ik maakte mij hier niet altijd geliefd mee…)

Tijdens het schrijven van dit stuk, spookte één zo’n brokje filosofie steeds door mijn hoofd. Een wijsheid van Simeon ben Zoma, leerde ik later: Who is wise? He who learns from all men. 

Blijf lezen, alles wat je te pakken kunt krijgen! 

*Mocht je trouwens ooit overwegen zo’n Baantjer-boekje tot je te nemen, kies een oudje. Deel 1 t/m 10, dat zijn de betere. Guilty pleasure? Lulkoek. Je moet je nooit schamen voor je pleziertjes! 

** De film is een musical met veel zang van Barbra Streisand, daar moet je wel van houden. Maar het is heel sfeervol gefilmd.

Foto van Alexander Baneman
Alexander Baneman

Alexander Baneman (Amsterdam, 1986) publiceerde in o.m. Tirade, De Revisor en De Parelduiker. In november verschijnt zijn debuutroman De schim van Raamswolde bij Van Oorschot.