[p. 346]
Bruiloft aan zee
Adriaan Morriën
De bruid heeft grote handen en lacht haar tandvlees bloot.
*
In een goeie belichting
heeft zij haar mooie ogenblikken: het donkere sluike haar
met een vochtige glans, de blanke huid,
voorzover zichtbaar, goed gespreid,
sterke schouders, een rustige boezem,
een rechte houding.
Vooral als zij loopt lijkt zij iets te grof,
maar plomp of grof is al teveel gezegd,
alsof alles aan haar een beetje groter lijkt
dan het in werkelijkheid is.
Ook dat heeft zijn bekoring, maar toch,
stilzitten is haar sterkste kant.
*
Toen hij haar voor ‘t eerst had gezoend,
uit de wind, achter de geteerde schuur,
nadat hij, na een laatste trek, zijn sigarettenpeukje
had weggegooid en niet goed wist hoe hij haar moest aanvatten,
smaakte zij naar uien.
[p. 347]
‘En jij smaakt naar lood!’
‘Naar lood? Hoe kom je dáár bij?
Ik ben toch geen loodgieter!’
Het moest iets, maar wou niets betekenen.
*
Gods oog:
een dorpsfotograaf die zich geruisloos vermenigvuldigt
(iedereen staat erop voordat hij het weet)
en zich ook geruisloos verwijdert.
Die trouwens alles geruisloos doet.
*
Eens struikelde zij en verstuikte haar enkel.
Moest je ook van een bloeduitstorting houden?
*
De laadjes van de klerenkast
worden met herinneringen gevuld:
een horloge waarvan de veer gesprongen was
(ook was de sekondenwijzer losgeraakt
en bewoog, onder het glas, mee
met het schudden van haar hand);
het huurcontract; verzekeringspolissen;
een sierkam die zij cadeau gekregen had
van een buurvrouw die ‘werelds’ was,
maar die meteen gebroken was;
brieven; een ansicht uit Kuinre.
*
[p. 348]
Zich voor ‘t eerst uitkleden
in het bijzijn van de ander
(later hielpen zij elkaar,
of niet). Borsten wel aanraken
maar niet mogen zien.
Het was ook te donker.
*
Een vlierboom die veel te verhalen weet
zonder op reis te zijn geweest.
*
Ervaringen zijn verplaatsbaar
in de herinnering. Een hard woord
waarvan de mond, die het spreekt,
zelf schrikt.
Je had je iets heel anders voorgesteld.
‘Maar wat heb je je dan voorgesteld?’
‘Ik weet het niet….’
(Een soort vreedzaamheid, als wandelen)
Zij kon het niet zeggen.
Nabijheid en duurzaamheid:
Elk oog zijn eigen ooggetuige.
*
[p. 349]
De enige zoon van ouderling Korf
is bij het zwemmen in zee verdronken
en pas na dagen aangespoeld.
Zijn ouders zijn ontroostbaar, zegt men.
Een steelse blik verhoogt de waardigheid.
Psalmregels krijgen een nabije betekenis.
Je zag soms de dingen die je zong.
*
Gekookte schelvis met duinaardappelen
en gewelde boter. Bramenpap toe.
Slapen met het hoofd voorover op het tafelblad,
zoals zij het hun ouders hadden zien doen.
Het huwelijk maakt soms moe,
midden op de dag.
*
De geopende groeve.
De bijbel in de hand van de dominee.
De woorden van de Schrift in de buitenlucht gesproken.
Je voelde dat je dichter bij het hiernamaals was.
*
De opeenvolging van de duinen
gezien van de top van de hoogste duin.
Het landschap golft
zonder zich te verroeren.
Elke tak, ieder blad, elke grashalm
en vooral elke zandkorrel
[p. 350]
iets afzonderlijks
maar daarom nog niet eenzaam.
Het geheel is eenzamer
dan elk deeltje afzonderlijk,
omdat de hemel het geheel
niet werkelijk omvat.
Het gepiep van een vogel,
eerst niet opgemerkt,
door het gehoor uit de stilte gescheiden
en er daarna weer aan teruggegeven.
*
Wij zijn maar eenvoudige mensen.
*
Mensen worden even groot wanneer zij samen zingen.
Behalve ouderling Korf. Die steekt
altijd en overal boven iedereen uit, ook als hij zingt
(niet klein te zingen).
Zelfs de dominee ziet naar hem op,
bij een begrafenis.
*
Hoe vaak mag je de bijslaap beoefenen
zonder een wellustig en zondig leven te leiden?
De vrouw is de man onderdanigheid verschuldigd.
Als de vrouw zwanger is, heeft de man
aan zijn huwelijksplicht voldaan.
[p. 351]
Soms weerde haar hand, niet eens onvriendelijk,
hem af. Hij ging, terechtgewezen, op zichzelf liggen.
Morgen kwam er weer een nacht.
Ook dat is godsvertrouwen
en bewijst de kracht van het geloof.
*
Je zegt nooit: ‘De mooiste ogenblikken
van mijn leven beleef ik nu.’
*
Het eerste kind werd dood geboren.
De dokter hield het ondersteboven bij de hielen vast
en sloeg het met zijn vlakke hand
alsof het kwaadwillig was.
*
Wat duurt de ochtend lang!
*
Het tweede kind: zij had teveel zog
(haar borsten sprongen bolrond naar voren,
met witte druppels op de tepels)
en moest gekolfd worden.
De melk schuimde in het glas.
*
[p. 352]
Het kind zet zijn lippen aan haar borst en drinkt.
Zij voelt haar melk weggezogen worden.
Met haar ene hand ondersteunt zij het kind,
met haar andere hand houdt zij borst en tepel vast.
Zij kijkt verstrooid op de klok, hoort
voetstappen buiten, heeft het gevoel
dat zij onzichtbaar is.