[p. 91]
H.J. Adèr, Vier gedichten
Het park
jodokus al een weinig bang door het hek binnenreed
en losbarstte het getater
de vele mussen zongen wie beweegt ons water
de vijver zei: jodokus
zich vastknelt aan het stuur van zijn fiets nog
tot zijn vingers van haken blaren worden
hij als een ballon omhoogzweeft naar een boomtop
jodokus meetatert
jodokus de vis jodokus
jodokus de mus jodokus
jodokus het pad jodokus
jodokus het park
[p. 92]
hij in warrig rozenbos voortvecht
op de grond netels
hij buigt zijn hoofd onderlangs de rozenhaken
likt nu en dan zijn blote voeten af
hij is sterk als een paard
hij is onhoudbaar als een paard
hij breekt door het hout als een bijl
hij is blij
jodokus bereikt tenslotte het tegelpad dat naar huis ligt
zet er voet op aan zijn zekere tuiskomst
[p. 93]
zijn abc had twee? drie? letters
over de poppetjes buiten zeker geen woord
hij zette ze in de stofvrije glazenkast
nu opeens bommen honderden appelen op zijn hoofd
bestrijkt zijn bulten
raapt ze toch op schilt snijdt kookt appelmoes
jodokus begint te zeven
voorzichtig ritst hij zijn tent verder open
reikt verlegen naar een boterbloem
zijn gelach hobbelt over zijn nieuwe hof
gelach geen bitter of droevig
wemelend van plezier
zijn gelach hobbelt over haar hof
een kostuumstuktroep vult portalen en
woonvertrekken op
zijn gelach hobbelt over hof
niet meer zijn
zijn en haar
hun
[p. 94]
Tocht terug
zijn pas inhoudend denkt jodokus
waar was ook maar mijn jolig kampement in de steppe?
heb ik niet eens een tijgerrit gemaakt?
hij luistert aan zijn schelp
telefoon naar vroeger
hoort al gauw de manke jodokus tadop tadop
spannend betreedt hij het eens avontuurlijk oerbos
maar lianen wortels onnatekenbaar doorkluuwd!
dan maar naar de eens wild bereden savanne
maar de onvangbare ponnies ongevild slachtvee
al wat teveel aan teveel was
de diepduistere diepzee
de voorgoed onbereikbare liefste
de oneindig wijze opoe
heeft geen moer meer te zeggen dan
ka ka ka
jodokus werpt zijn schelp op het trottoir stuk
stapt stevig verder