Over dit hoofdstuk/artikel

Hans van den Bergh

over J.A. Dèr Mouw


1.
Johan Andreas d?r Mouw (Adwaita) Een bloemlezing uit zijn gedichten, Amsterdam 1961. Als de naam van de dichter wordt vooraf gegaan door zijn voornamen is er geen reden de d met een hoofdletter te schrijven, evenmin als men b.v. Andr? Van den Heuvel schrijft. Zijn weduwe verzocht dan ook in een brief van 15 juli 1919 aan Van Eeden met zoveel woorden: ?Zou op het boekomslag de groote D van d?r Mouw niet in een kleine kunnen veranderd worden?? Het ?accent grave? is een eigen toevoeging van de dichter om zijn afkeer van het verbogen lidwoord te accentueren (zie Fresco in Hermeneus 35,4 (dec. ’63) pp. 72-91). Hierover ook het dagboek van Frederik van Eeden, 16 juni 1918.
2.
p. 157.
3.
Alle po?zie-citaten volgen de uitgave in de Verzamelde Werken (v.w.) Amsterdam (Van Oorschot) 1947 e.v., met dien verstande dat de spelling werd gemoderniseerd en evidente drukfouten zijn verbeterd.
4.
Tj. S. Visser ?Adwaita’s wiskundig sonnet? in Euclides, 39e jrg. (=’63-’64) 16-23.
2.
p. 157.
5.
vgl. de dissertatie van M.F. Fresco De dichter D?r Mouw en de klassieke oudheid Amsterdam 1971, 2 dln.
6.
Menno ter Braak Afscheid van donineesland (Amsterdam 19652) p. 33.
7.
V. van Vriesland Herinneringen verteld aan Alfred Kossmann, Amsterdam 1969, p. 43.
8.
Wel schreef hij al eerder Sinterklaaspo?zie en andere gedichten voor huiselijk gebruik (zie ook v.w. I, 101).
9.
R. Bloem ?Zweefstand in sonnetten? in De Gids I/1978, p. 51-55.
10.
Zie b.v. Spektator 4/3 p. 159: ?Taxistandplaats?.
11.
Vergelijkbare kontrasten vindt men o.m. ook in sonnet I, 112, evenals elders in de reeks ?In de hoogte?.
12.
De naam Brahman dient te worden uitgesproken met de klemtoon op de eerste lettergreep, terwijl de h klinkt als een zachte g.
13.
De foto is afgedrukt in de dissertatie van A.M. Cram-Magr? D?r Mouw-Adwaita denker en dichter Groningen 1962, tegenover p. 176.
14.
Aanvankelijk had dm aan Kaivalya gedacht (= de mens geheel vrij van het aardse). Zie Harry G.M. Prick J.A. d?r Mouw Brieven aan Frederik van Eeden Den Haag 1971, p. 29.
15.
Gepubliceerd in het weekblad De Amsterdammer van 22-6-’18.
16.
Een zelfde moment van twijfel in I, 214. In Th.W.M. Sengers Dichters en God. Het godsbeeld in de nieuwe Nederlandse lyriek 1880-1940 Bussum 1952 wordt dm (p. 51 e.v.) zelfs als een fundamentele twijfelaar afgeschilderd. Het viermaal herhaalde ?Ja? (11, 158) wordt dan geduid als een poging van de dichter zichzelf te overschreeuwen.
17.
vgl. Achterberg, die ook een heel oeuvre besteedt aan het bezweren van ??n waarheid.
18.
In 1975-’76 en 1976-’77 heeft tweemaal een groep kandidaten zich, elk gedurende een semester, onder mijn leiding met de interpretatie van de beide Brahman-bundels bezig gehouden. Veel van het bovenstaande is gebaseerd op de studieresultaten van deze groepen.
19.
?niet meer schreien?: of wel omdat hun leed daarvoor ?l te groot is; ofwel: die niet meer zullen schreien, als ze mijn verzen hebben gelezen.
20.
?aaien met gedichten?: het liefderijke kontakt via de po?zie tussen dichter en lezer vindt een treffende parallel in de poetica van Vroman; vgl. ?Over de dichtkunst? vers 278 e.v. in: 126 Gedichten Amsterdam 1969 p. 242. Zo ook ?Voor wie dit leest? ibid. p. 94.
21.
bv. I, 15, I, 94, I, 161 e.v.a.
22.
bv. I, 37, II, 15, II, 89 e.v.a. Op de mogelijkheden tot interpretatie van dit soort verzen in het licht van de rest van het oeuvre komen we nog terug.
23.
I, 124: Hoe ‘t vasteland ligt als een open schrijn/Vol blauw gefonkel van gletscherjuwelen (…).
24.
II, 87: Het hele landschap heeft de zon vertaald: (…)/Uit de onvertaalbare ontzag’lijke daalt/E?n lof op ‘t literaire moza?ek.
25.
II, 5: Ik wilde (…)/dat ‘k, ver over welvende aardelanden/De zon kon groeten, in gigantenhanden/Als spreektrompet een trechter van vulkaan.
26.
Zie ook het hierboven al geciteerde kwatrijn van I, 104: het sonnet bewaakt het labiele evenwicht.
27.
Hoofdhaar van Berenice: sterrenbeeld aan de Noordelijke hemel.
28.
Het motief van het zich letterlijk uitkristalliserende vers komt ook voor bij Albert Verwey, met name in het titelgedicht van de bundel De Kristaltwijg en wordt door dm, zeer expliciet, opnieuw gebruikt in II, 186: Mijn weten, uitgehold/Door brandend twijf’len, smolt/En ‘t tovermengsel stolt/Tot verskristallen:/Door spieg’ling van natuur/In wiskund’ge figuur/Heenschijnt een sneeuwwit vuur-/Eenzelfde uit allen.
29.
Zie I, 11, eerste kwatrijn.
30.
vgl. Th. Oegema van der Wal Proeve ener praktische kleurenpsychologie Amsterdam 1956. O.m. blijkt het paars al in de middeleeuwen de rouwkleur aan het Franse hof.
31.
Cram, o.c. p. 114.
32.
I, 117, I, 75 en I, 109.
33.
Zie de reeks verzen over zijn jeugd III, 64-83 en de cyclus ?Herinnering? I, 73-82.
34.
Het op deze wijze opdelen van woorden om aandacht te vragen voor de samenstellende delen ontbeert uiteraard iedere logische basis, maar is binnen een boven-rationele poetica als die van dm zeer funktioneel, zoals later in het betoog zal blijken.
35.
vgl. I, 74: Denkt vaak, wie langzaam oud werd in veel leed:/Zijn leven ziend, begrijpt hij niet, dat ‘t strak-/gespannen, door de smart gebonsde vlak/Van ‘t breekbaar denken niet tot waanzin spleet.
36.
Zie ook II, 125 en II, 148.
37.
In zijn opstel Misbruik van mystiek toont D?r Mouw zich een aanhanger van het denkbeeld van het kollektief on(der)bewuste in de geest van Jung. Alleen zo is te verklaren ?de wonderbaarlijke overeenstemming tussen de mystiek van heel verschillende volken en tijden.? (VI, 96).
38.
Troglodyten: holbewoners.
39.
Zie een brief van dm aan zijn schoonzuster (Cram o.c. p. 100:) waarin hij de redenen opsomt waarom de mensen zijn verzen niet zullen accepteren: ?Dan et hollands, zonder boekenwoorden: dit is veel gewichtiger dan jij misschien denkt.? Vgl een artikel van Van Eeden in De Amsterdammer van 27-8-’21: ?Ik weet dat hij (…)woorden, die men niet meer gebruikt, trachtte te vermijden. Ik was het daarin niet met hem eens.?
40.
Het gebruik van exakte, moderne terminologie vinden we ook in het werk van Achterberg, m.i. vanuit dezelfde poetikale achtergrond.
41.
vgl ?Dichterschap? van Van Eyck. Hetzelfde geldt voor andere dichters van het ?nieuwe klassicisme? (term van J. Kamerbeek jr in zijn dissertatie Albert Verwey en het nieuwe Classicisme Groningen 1966)., zie bv. A. Roland Holst ?Het gebed van den harpspeler I? in Verzamelde gedichten I, p. 211. ?(…) dat ik op deze harp, die is uw leen (…)?.
42.
nl. de ?hemelingen? waarvan in het oktaaf sprake is.
43.
Ter Braak, o.c. p. 226.
44.
Zie bv. in de bundel Voorbij de wegen ?Aan den Eeuwige?, waarin sprake is van ?het slecht geraas der wereld? en ?Het gebed van den harpspeler I? waarin gevraagd wordt om ?den van alle deze dingen afgewenden/aandacht?.
45.
Zo ook I, 49.
46.
Weliswaar is de dichter in dit deel van het betoog erg uitvoerig aan het woord gelaten, maar men kan daar wellicht vrede mee hebben in het besef dat het verschijnsel van de immanente poetica zich nu eenmaal niet beter dan met de teksten op tafel laat demonstreren.
47.
Een zelfde opvatting over de taak van de dichter die al schrijvende zijn opdracht vervult, terwijl anderen hun ?taak in de wereld? hebben, vindt men bij Verwey, ?Het gedicht van den landbewoner 5? in: Oorspronkelijk dichtwerk I, p. 670.
48.
dm had een afschuw van onschuldige natuurtafreeltjes in po?zie. Zie het motto van ons stuk, ontleend aan een brief van 15 juli 1918 aan van Eeden (Prick, p. 39).
49.
I, 100, I, 101, I, 205, I, 231, II, 130.
50.
I, 8, I, 85, I, 93, I, 128, I, 131, passim.
51.
dm schijnt zelfs geaarzeld te hebben of hij zijn werk wel moest publiceren, uit angst een ?literaire figuur? te worden, getuige een brief van Van Eeden van 106-1918 (Prick p. 24).
52.
Zie het register van parallellen bij Fresco (o.c. p. 714 e.v.)
53.
Mei, Balders zang- 2e deel; in: 10e druk Bussum 1948, p. 61, e.v.
54.
In De Nieuwe Amsterdammer van 2-8-1919, p. 3.
55.
G. Stuiveling Een eeuw Nederlandse letteren Amsterdam 1963, p. 193.
56.
Zie o.m. H. van den Bergh ?Roland Holst als super-symbolist? in Maatstaf van april 1973 p. 816/7.
57.
o.a. J.A. Fehr De Franse symbolisten en de muziek Leiden 1960; J. Kamerbeek jr. ?Op zoek naar een definitie van het symbolisme? in Levende Talen 1970, p. 767-777.
58.
Verwijzingen naar Wagner en vooral naar diens opera’s zijn eigenlijk te frekwent om op te sommen. We volstaan hier met het vermelden van een hele reeks van II, 136 tot II, 148.
59.
Zie voor de invloed van Wagner in de betreffende periode de grondige studie van Jan Fontijn ?Wagner en de Literatuur? in: De Revisor III, 1(1976) pp. 14-22. De samenwerking tussen kunstenaars kwam ook tot uiting in het medewerken van Berlage aan De beweging en van Verwey aan Berlage’s Beurs, in de vorm van op de muren aangebrachte ?toegepaste dichtkunst?.
60.
Zie bv. II, 15 en I, 163.
61.
Inderdaad liet dm het rijm nooit het primaat krijgen over de betekenis. Zo komt bij hem het meest komplete rijm, het ?rime riche? wel voor, maar all??n als daarmee een fonisch verband gelegd werd tussen twee semantisch verschillende (dus homonieme) woorden. Zo rijmt Heiland (verlosser) op heiland (heide) in I, 96; dichter (komparatief) op dichter (substantief) in I, 117; licht (van gewicht) op licht (substantief) in I, 204 en Haft (duits) op haft (eendagsvlieg) in I, 119.
62.
In een brief aan zijn vriend Paul Demeny van mei 1871 (?Lettre du Voyant?), die een aantal poetikale opvattingen van Rimbaud vastlegt.
63.
Il est des parfums frais comme des chairs d’enfants/Doux comme les hautbois, verts comme les prairies/etc.
64.
S. Vestdijk De glanzende kiemcel ‘s Graveland 1950, p. 184 e.v., waar hij het verschijnsel als ?omgekeerde rhetoriek? behandelt.
65.
Ook dit werd Wagner als grote verdienste aangerekend: de sage te hebben ge?xploreerd op alles wat die aan oer-wijsheid bevatte.
66.
Fresco spreekt in dit verband van ?figura etymoligica? (onuitgegeven aantekeningen betreffende dm‘s stijl).
67.
Sterk hiermee verwant is het woordspelige grapje, waar dm de naam van een bekend, inmiddels afgebrand, Haags uitgaanscentrum: ?het Gebouw voor Kunsten en Wetenschappen? eenklaps letterlijk toepast als bijnaam voor zijn eigen ?zielehuis? (I, 156).
68.
Fresco o.c. p. 94. Zie voorts II 150 en zijn prozatekst, bekend als ?Allegorie?
69.
vgl latere bundels van Achterberg als Autodroom waar op dezelfde manier modern-technisch woordgebruik wordt toegepast om de taalschat tot het uiterste te benutten.
70.
M. Vasalis, ?Afsluitdijk? uit Parken en Woestijnen, waar hetzelfde beeld met betrekking tot een bus wordt opgeroepen.
71.
bv. I, 186, I, 203 (twee voorbeelden van 3-ledige chiasmen: abc wordt herhaald als cba.).
72.
bv. I, 42: ?dat gebaar, dat woord, die blik,/Die reis, die brief (…)?
73.
bv. I, 59: ?Van zaligheid en trots en adoratie?
74.
bv. I, 20: ?Toen liet de hoge monnik ‘t zwart gegrom (…)?.
75.
bv. I, 30: ?dreunende stilte?.
76.
Voor tal van andere voorbeelden, zie Fresco o.c. met name p. 191 e.v.
77.
S. Vestdijk Albert Verwey en de Idee Rijswijk 1940.
78.
Zie over dit aspekt de inleiding van Schulte Nordholt in de door hem samengestelde Verwey-bloemlezing Een op de onsterfelijkheid gerichte wil
79.
Het verband met de overige gedichten van de reeks berust uitsluitend op het feit dat hier eveneens ?de Waarheid? sprekend wordt ingevoerd.
80.
In de eerste, paars gebonden druk werd deze reeks door liggende streepjes onder aan de pagina tot een geheel verbonden.
81.
Hiertoe worden dan in onze letteren vooral Leopold, Boutens en Van de Woestijne gerekend.
82.
vgl G. Knuvelder Handboek tot de geschiedenis der Nederlandse letterkunde, deel IV, p. 146 e.v.
83.
A. Balakian The symbolist movement New York 1967.
84.
I, 13, I, 14, I, 92, I, 204, II, 149, II, 151, II, 192, II, 189.
85.
I, 41, I, 142, I, 146, I, 204/5, I, 213/4, I, 216, II, 125 e.v.
86.
?Vernedering?, nl. op aarde: opnieuw een geval van heretymologisering.
87.
Ter Braak, o.c. p. 25.
88.
J. Kamerbeek jr. en A.J.A. van Zoest spreken in dit verband liever van ?metaforische iconiciteit?. Zie Van Zoest in: Comparative Poetics ed. by D.W. Fokkema e.a., Amsterdam, z.j. p. 15 e.v.
89.
bv. Leopold ?Christus verzen?: ?fijn/licht vloot af van de haren?. Verzen 1951, p. 14.
90.
vgl. voorts I, 68 en II, 39.
91.
C.M. Bowra The heritage of symbolism London 1947 2; J. Kamerbeek jr zie noot 41; W.H. Stenfert Kroese De mythe van A. Roland Holst Amsterdam 1951.
92.
A. Roland Holst Het elysisch verlangen en De afspraak. Verzameld Proza I p. 73-81 en p. 151-203.