in memoriam
Ton Rozeman
‘Een boek is een drol,’ was een gevleugelde uitspraak van de schrijver Ton Rozeman, die vanmiddag na een ziekbed van enkele weken overleed. Hij bedoelde ermee te zeggen dat een boek na het schrijven komt, zoals een urn na het leven, zoals ontlasting na een maaltijd. Een boek kon voor hem net zomin als een urn of een drol een vooropgezette bedoeling zijn. Het ging hem bij het schrijven om het creëren zelf, om het proces daarvan, de concentratie, de onvermoede inzichten en vergezichten tijdens de reis – niet om het dode eindproduct.
Zijn laatste weken spraken wij elkaar daarover, als ik hem thuis bezocht en van dag tot dag zag vermageren. Hij drukte me in die weken ook meer dan eens op het hart: ‘Als je een in memoriam over me schrijft, maak er dan geen minibiografie of -bibliografie van, breng mijn leven niet terug tot een overzicht. Als mijn leven een overzicht wordt, ben ik pas echt dood.’
Het was diezelfde dood die hem aan het schrijven had gebracht. In zijn puberteit kon hij in het donker op bed liggen en denken: ‘Als ik binnenkort doodga, dan heb ik nog niet geschreven. Ik moet schrijven.’ Die gedachte was op dat moment even logisch als beangstigend. Later nam hij er afstand van. ‘Een mens hoeft niet geschreven te hebben voor zijn dood. Er is niets logisch aan die gedachte van destijds. En bovendien stond ik toen niet op het punt om dood te gaan.’
Angsten speelden sowieso een rol in zijn leven en in zijn werk. Er was niet alleen die angst der angsten – de doodsangst – maar ook de angst om te leven, om relaties en contacten aan te gaan en te onderhouden, om zich hardop uit te spreken, en ja, ook om te schrijven. Een geluk bij die laatste angst was dat die zich alleen voordeed als Rozeman niet schreef.
En het schrijven bracht hem wel iets. Het maakte hem bewust van de blik waarmee hij keek. Dat was een openbaring voor hem: dat hij zijn blik leerde kennen door te schrijven. Later begon hij die subjectiviteit te thematiseren. Zijn uitgangspunt werd dat we zien wat we willen zien, dat we kijken op een manier zoals we ons geprogrammeerd hebben om te kijken. We kijken vanuit intenties
en vooroordelen, vervolgens kleuren die onze waarneming, en op basis van die gekleurde waarneming vormen we een verhaal dat we verbinden aan onze identiteit. We denken iemand te zijn doordat we op een bepaalde manier kijken.
Rozeman voelde zich hiermee verwant met het gedachtengoed van Schopenhauers De wereld als wil en voorstelling. Later verdiepte hij zich in het Boeddhisme, dat hij ook begon te belijden, en dat ervan uitgaat dat we onwetend zijn en dat onze blik wordt vertroebeld door begeerte, haat en onwetendheid, die onze geest beheersen en het wiel van het wereldse bestaan draaiend houden.
Het waren vooral realistische verhalen die Rozeman schreef – slices of life. Een verhaal was voor hem een flits van inzicht. ‘Een openbaring is iets dat zich in een moment voltrekt,’ zei hij. ‘Ik geloof niet in een openbaring die jaren en jaren aan een stuk doorgaat. Theorieën kunnen er jaren over doen om zich te ontvouwen, openbaringen niet. Een kort verhaal is een openbaring. Een roman een theorie.’
Toch was hij tot zijn krachten er te zwak voor werden, wel met een roman bezig. Als rechtvaardiging daarvoor benadrukte hij dat het om een fragmentarische roman ging, dat de een heden waaruit de roman was opgebouwd korter waren dan de korte verhalen die hij schreef, dat deze roman geen continuüm was, maar een reeks flitsen, een stroboscoop, een bewustzijnsstroboscoop.
Een eindversie van die roman mocht er uiteindelijk niet komen. Zijn werk is grotendeels verramsjt en niet meer leverbaar. Hij zei dat hij er vrede mee kon hebben. Misschien was ook dat wel een manier om zichzelf op te heffen en te bevrijden.