[p. 111]
Ik blader terug in de stilte van schriften
die zelden opgemerkt op planken liggen,
zinloos gelukkig kom ik je weer tegen
in een doorgestreept gedicht.
Volgens de woorden die ik toen niet vond
zat je te wachten als ik thuis kwam, belde
je op en nam er niemand aan: vader
ik kan niet geloven dat je er niet bij bent
wanneer ik zonder na te denken met je praat.
Je leefde zacht, in driftige voorzichtigheid,
onmerkbaar keerde je me telkens om, zodat
ik nu alleen nog licht zie, of op vensterbanken
sneeuw zie vallen die ik plagend naar je gooi.
Zo schijnt dat dus te gaan: jaren met jou
blijven zich onophoudelijk verlengen,
ik leef, jij bent dat stadium allang voorbij
k heb een kind een horizon van dagelijkse dingen,
jij hebt mij al gehad jouw uitzicht wisselt niet
je handen vrij heel rustig
schuif je ieder spoor van tijd voor ons opzij.
[p. 112]
We worden langzaam aan gereduceerd
tot in de kleinste elementen van de taal
ik zie jou in de komma van mijn hand
en al jouw tekens krommen tot een vraag.
Wat doen we nog, de zomer komt
bermgras en rozen bloeien altijd door,
het kind dat aan je botten eet
kent straks hetzelfde licht als wij.
Doodzacht ligt het zolang het donker
in te turen, web in een stille hoek,
en luistert naar het steno van zijn groei
en van ons oud, ouder en ouder worden.
[p. 113]
Het is gaan sneeuwen:
het luistert nauw het leven
in een lichaam, het sprokkelt
warmte.
Voetstappen achterop blijf ik
wachten tot er sneeuw waait
in het gedicht dat nooit aankomt,
maar wat niet komt is nog geen leugen.
Verlatenheid voor wie naar buiten kijkt,
in mijn kantoor gaat de laatste naar huis,
de deur slaat open en ik zie haar lopen
over de binnenplaats van mijn geheugen:
zo sneeuwde het jaren geleden,
de deur door, de binnenplaats op,
de wereld ommuurd en de toegang
verborgen.
De eindeloze nacht staat voor het raam
de kamer waar ik zit bevriest,
ik heb haar lief de jaren door,
ik zal voor niemand anders zorgen.
[p. 114]
Ik wandel met de avond mee
donker en donkerder, en vreemder nog.
Lantaarns en bomen koesteren het licht
ik handel zonder enig tegenwicht
koester wat overblijft van oude dingen:
weemoed beloftes en bevestigingen.
De vroegste jaren stromen in en uit
mijn tocht loopt overal in bochten
de avond spiegelt zich in elke ruit,
maar hoe ik het verleden meet en pas
ik doem niet op uit wat ik was.
In dromen kom ik altijd thuis
jij bent er weer, je armen zijn weer om me heen
het lijkt of ik het leven van je leen.
De tijd bouwt van illusies nest en onderdak
ik kom niet thuis, ik wandel met de avond mee
en camoufleer wat door de oppervlakte stak.
Lees de Tirade Blog
Geen weer
Omdat onze vriendengroep door aanvullende kinderen en huisdieren bijna alle vakantiehuizen ontgroeid is en de resterende vakantiehuizen hatelijk duur zijn geworden, bedacht ik een alternatief. We zouden een tentenkamp opslaan bij S en L, die sinds kort een boerderij met flink wat grond in Wardoe bewonen. Fikkie stoken, buiten koken, disco met de kinderen, sterrenstaren...
Lees verderTenta
(beeld: Don Duyns – naar Hokusai) Het Spaanse strand is leeg, op wat lege flessen, de resten van een kampvuur, omgevallen plastic stoelen en Cleo na. Haar vingers prutsen met het wieltje van een aansteker terwijl ze haar 3e sigaret van de ochtend probeert op te steken. Blote voeten half begraven in het zand, gehaakte...
Lees verderVaart
Precies een jaar na haar dood reden we met mijn moeders as naar Hilversum. Ada (8) zat naast me op de bijrijdersstoel, onder haar voeten lag de asdoos, met naam en datum op een sticker op de voorkant. Mijn moeders as heeft na de crematie een week op de kast in onze woonkamer gestaan, daarna...
Lees verder
Blog archief