Nop Maas
‘Een harde kei in de Nederlandse fatsoensvyver’
Brieven van G.A. van Oorschot aan W.F. Hermans
Uitgever Geert van Oorschot schreef tijdens zijn leven duizenden brieven. Aan de inventarisatie daarvan wordt op dit moment hard gewerkt in het Letterkundig Museum. Van de brieven die de uitgever schreef aan W.F. Hermans zal in het voorjaar van 2003 een editie verschijnen. Als voorproefje daarvan selecteerde bezorger Nop Maas een aantal brieven van Van Oorschot uit de periode dat de roman Ik heb altijd gelijk tot stand kwam. De brieven zijn typerend voor de vriendschappelijk-wantrouwige en tegelijk zakelijke en onzakelijke verhouding die uitgever en auteur ten opzichte van elkaar hebben.
Op 10 mei 1951 informeert Geert van Oorschot bij Hermans naar de stand van zaken met de roman. Hermans had gedongen naar een reisbeurs van ƒ2000,- van het Ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, maar hem was slechts een reistoelage van ƒ300,- toegekend. Voor dat bedrag moest hij vooraf een reisplan laten goedkeuren en achteraf een verslag schrijven. De aan Gerard Kornelis van het Reve voor de novelle ‘Melancholia’ toegekende reisbeurs werd door staatssecretaris Cals ingetrokken. Het geld dat Van Oorschot aan Hermans stuurt is een voorschot op het honorarium van de nieuwe roman. Het verhaal waar het in de brief over gaat is ‘Een veelbelovende jongeman’ dat uiteindelijk opgenomen zou worden in Een landingspoging op Newfoundland en andere verhalen (1957).
10.5.51
Beste Wim,
Je brief van 8 April ligt nu alweer een maand op beantwoording te wachten.
Het enig antwoord dat ik had willen sturen was een beurs van ƒ2000.-, om een reis te maken, waarover je geen verslag behoefde uit te brengen. In plaats van die ƒ2000.- welke ik niet heb, stuur ik je vandaag ƒ200.- op je gemeente-giro, in de hoop dat je er wat aan
hebben zult. Je verhaal, tòch, bij herlezing, niet helemáal Hermans, heb ik ter calculatie aan de drukkerij gezonden en ik hoop je hierover nader te berichten. Ik blijf uitzien naar de brief waarin je mij mededeelt dat de roman klaar is. Niet veel later dan half Juni moet ik het persklare manuscript toch wel in mijn bezit hebben. Hoe denk je erover om W.J. Rozendaal een omslag te vragen? De titel: Ik heb altijd gelijk, moet je maar handhaven. Ik ontmoet steeds meer mensen welke deze titel verrukkelijk vinden. Zelfs Dr. P.H. Ritter Jr. De kwestie Van ‘t Reve is weer een prachtig staaltje van Roomse bedilzucht. Maar wat wou je: zelfs de schrijvers houden hun smoelen dicht. Over collegialiteit gesproken.
Met hartelijke groeten voor jou en Emmy
Geert
Niet W.J. Rozendaal (1899-1971) maar Helmut Salden (1910-1996) zal de omslagontwerper worden van Ik heb altijd gelijk. P.H. Ritter Jr. (1882-1963) is op dat moment de populairste Nederlandse boekbespreker voor de avro-radio.
Op 14 mei 1951 doet Hermans aan Van Oorschot verslag van een bezoek aan Duitsland samen met Adriaan Morriën. Zij bezochten daar de voorjaars‘tagung’ (4-7 mei) van de Gruppe 47 in Dürkheim. Hermans’ optreden viel in het water. De Duitser die Hermans’ eigen vertaling van ‘Dokter Klondyke’ moest corrigeren, kweet zich slecht van zijn taak. De Duitsers lagen hem niet. Over de bijeenkomst publiceert Hermans een verslag in Het Vaderland van 19 mei 1951.
Naar aanleiding van de affaire ‘Melancholia’ schrijft Hermans dat dit soort zaken onvermijdelijk zijn zolang de PvdA toestaat dat er een roomse minister van okw is. Schrijvers moeten alleen nog in een jury gaan zitten als deze een onbeperkte volmacht krijgt; alleen zullen dan alleen nog maar roomsen in jury’s benoemd worden.
17.5.51
Beste Wim,
Dank voor je brief van 14 Mei. Ik wist niet dat je toch naar Duitsland was gegaan en ik hoorde er pas van toen Guus, Alissa die hier logeerde weer op kwam halen.
Het is je daar dus niet erg bevallen; maar dit kon je toch eigenlijk
van tevoren wel geweten hebben. Duitsers zijn nu eenmaal geen mensen en de Duitsers die aan cultuur doen wantrouw ik vaak nog het meest. Wat jammer toch dat die vertaling van je novelle zo slecht was. Je had haar dan eigenlijk beter helemaal maar niet moeten voorlezen.
Ik hoop dat jouw gerechtvaardigde hoop op het tijdig klaarkomen van je roman in vervulling zal gaan. Ik ben zeer nieuwsgierig hoe het boek ten slotte uitvalt en ik zal je, als je daar althans prijs op stelt, mijn oordeel doen geworden.
Wat het geval van ‘t Reve betreft, is natuurlijk de zaak zoals jij zegt: Elke letterkundige met enig zelfrespect moet weigeren nog ooit in een jury zitting te nemen indien de jury niet gerechtigd is een bindende uitspraak te doen.
Deze consequentie had de jury van de reisbeurzen in 1950 in het openbaar moeten trekken en de Vereniging voor Letterkundigen had dit standpunt in het openbaar alweer moeten verkondigen.
Dat het gevolg daarvan is dat alleen lapzwansen en roomse schooiers in toekomstige jury’s zitting nemen kan ons dan koud laten.
Een tweede consequentie zou moeten zijn dat geen enkele auteur aan een dergelijke jury nog iets inzond. Dat de Partij van de Arbeid ook op het terrein van de cultuur en kunstpolitiek een partij is, die als devies heeft: de roomsen te ontzien in verband met de instandhouding van de coalitie, moet die partij zelf maar weten. In ieder geval zou dan van de zijde der zichzelf en de literatuur-respecterende kunstenaars de kwestie scherp en duidelijk gesteld zijn. Maar scherp en duidelijk stellen behoort helaas niet tot het karakter van de meeste kunstenaars omdat zij niet politiek kunnen denken, omdat zij geen lef hebben om te vechten en omdat zij dermate in financiële nood verkeren, dat ze bijna verplicht zijn mee te dingen naar een prijs die uiteindelijk door de bisschoppen wordt uitgekeerd. Ik heb mij toch voorgenomen op de as. Vergadering van de Vereniging v. Letterkundigen daarover het mijne te zeggen. Veel succes zal het wel niet hebben, maar misschien is er toch een aantal lieden die het met mij eens is en ik stel er wel prijs op te weten wie dit zijn.
Met hartelijke groeten,
Geert
Guus is de echtgenote van Adriaan Morriën; Alissa hun dochtertje. In de vergadering van de Vereniging van Letterkundigen die op 7 juli 1951 wordt
gehouden in het I.C.C. te Amsterdam roert Van Oorschot zich geducht in de bespreking van de reisbeursaffaire. Hij stelt o.a. voor een motie aan te nemen waarin de vergadering zijn afkeuring uitspreekt over de gang van zaken en eist dat het bedrag van de reisbeurs alsnog aan Van het Reve wordt uitbetaald. De motie van Van Oorschot wordt met 23 tegen 20 stemmen verworpen.
Op 18 mei 1951 informeert Hermans bij Van Oorschot naar enkele kleine bedragen op de honorariumafrekening die hem onduidelijk zijn. Achteraf gezien had hij beter niet naar Duitsland kunnen gaan, maar Adriaan Morriën had hem verzekerd dat hij succes zou hebben en dat de reiskosten vergoed zouden worden. Meer dan in een Duitse is Hermans geïnteresseerd in een Amerikaanse of Engelse vertaling van De tranen der acacia’s. Hij suggereert dat Van Oorschot elke week een brief aan de in Amerika wonende Dola de Jong moet sturen opdat zij haar best daarvoor doet. Zij kent Amerikaanse auteurs die Nederlands lezen en zij wist haar eigen oorlogsroman En haar akker is de wereld in Amerika te plaatsen. In beginsel is Hermans het wel met Van Oorschot eens dat schrijvers niet meer zouden moeten inzenden naar afhankelijke jury’s, maar hij denkt dat slechts enkelen daartoe bereid zijn.
22.5.51
Beste Wim,
Die ƒ1.12 voor leveranties, ja dat weet ik ook niet meer precies; misschien heb je indertijd eens een Focquenbrock voor rekening van ons betrokken. Dat zal het wel zijn. En die ƒ1.35 voor honorarium 1949 was je tegoed over dit jaar, dat je per postwissel met een liefdevol sneertje aan mij hebt teruggezonden; doch dat natuurlijk braaf voor jou gereserveerd bleef. Ik zal Dola de Jong onmiddellijk schrijven. Ze heeft echter reeds van mij een exemplaar van je boek ontvangen. Zodra ik enig bericht van haar heb zal ik je schrijven. Wat bedoel je met ‘of ik al mensen heb gesproken die het stukje gelezen hebben dat in Podium stond’? Er is mij niets van bekend. Bericht mij even of je accoord gaat met de titel van je boek: ‘Ik heb altijd gelijk’ opdat ik alvast een begin kan maken met ontwerp voor band en omslag.
Met hartelijke groeten,
Geert
In 1946 was bij Van Oorschot met een inleiding van Hermans een (slecht verkopende) bloemlezing uit de gedichten van W.G. van Focquenbroch verschenen. Het ‘stukje in Podium’ betreft een voorpublicatie uit Ik heb altijd gelijk in het mei-juni-nummer (p. 184-205).
Op 25 mei 1951 vraagt Hermans aan Van Oorschot of deze er bezwaar tegen heeft dat Het behouden huis uitgegeven wordt in de Ultimatumreeks van De Bezige Bij. Deze reeks heeft een oplage van 500 genummerde exemplaren, uitsluitend voor intekenaars verkrijgbaar. De reeks wil boeken van culturele waarde van hoofdzakelijk jonge Nederlandse schrijvers presenteren die niet op traditionele wijze te exploiteren zijn. Het behouden huis verschijnt in 1952 (volgens de titelpagina 1951, Janssen/Van Stek, nr 72). Hermans schrijft ook aan Van Oorschot dat de titel Ik heb altijd gelijk gehandhaafd wordt. Voor het omslag wil hij niet ‘Rozelaar’, omdat hij geen van zijn boeken uitgevoerd wilde zien in de stijl van Libertinage, het door Van Oorschot uitgegeven tweemaandelijkse tijdschrift. Hij herinnert Van Oorschot eraan dat Helmut Salden door De tranen der acacia’s zo getroffen was dat hij aanbood Hermans’ volgende boek te verzorgen.
4.6.51
Beste Wim,
Natuurlijk ga ik accoord met je boekje in de Ultimatum-Reeks*, al dacht ik dat deze reeks bestemd was voor debutanten en niet voor reeds ‘gevestigde schrijvers’ zoals jij.
Ook zou ik dat verhaal nog wel eens willen lezen, want het is misschien nog beter dan een ‘Veelbelovende Jongeman’?
In ieder geval moet je je het recht van herdruk voorbehouden, want het kon wel eens zijn dat je in 1952 geen roman kunt produceren en wij dan misschien toch een grote bundel novellen kunnen uitgeven.
Salden verzorgt je nieuwe boek. Hij is met de opdracht zeer ingenomen. Hierbij verder deel 3 van Der Mouw, dat nu ook verschenen is. Kun je verder zorgen dat ik je bespreking over Van Oudshoorn krijg? De Arbeiderspers verdomd het ondanks herhaald verzoek mij deze toe te zenden.
Met hartelijke groeten,
Geert
Deel 3 van de Verzamelde werken van J.A. dèr Mouw bevat nagelaten gedichten en beschouwingen over de auteur. De Arbeiderspers is de uitgever van Het Vrije Volk, waarin op 13 april 1951 Hermans’ bespreking van Doolhof der zinnen van Van Oudshoorn – een uitgave van Van Oorschot – was verschenen.
In een brief van 5 juni 1951 reageert Hermans enthousiast op de toezending van deel 3 van Dèr Mouw. Troostend schrijft Hermans aan Van Oorschot dat ‘Een veelbelovende jongeman’ veel beter is dan ‘Het behouden huis’. Hermans begrijpt dat Van Oorschot als ‘rotsvast gelover’ in Libertinage het verhaal ‘Een veelbelovende jongeman’ niet zo kan waarderen, maar hij schreef het niet om Van Oorschot te kwetsen. In het verhaal wordt wat gesold met de tijdschriften Stellage en Cabotinage, waarbij waarschijnlijk respectievelijk op Podium (zou moeten zijn: Criterium) en op Libertinage gezinspeeld wordt. Omdat hij Ik heb altijd gelijk nog altijd heel slecht vindt, suggereert Hermans de uitgave uit te stellen.
11.6.51
Beste Wim,
Wat prettig dat je Der Mouw zo uitstekend vindt. Kun je over het gehele werk niet eens een paar verstandige pagina’s in Podium schrijven?
Uitgezonderd Bordewijk en Van Heerikhuizen heeft heel Nederland over dit werk gezwegen. Het is ook wat moeilijk voor heel Nederland.
Je persiflage op Libertinage in een Veelbelovende Jongeman vind ik juist alleraardigst. Ik geef het grootmoedig uit, doch niet als een rotsvastgelover.
Neen, de uitgave van je roman uitstellen tot het voorjaar komt mij niet gelegen. Het is ook voor jou onverstandig, omdat de verschijning in het najaar een grotere verkoop waarborgt dan in het voorjaar. Dat je boek nog aldoor zeer slecht zou zijn moet je je moeder of een ander maar wijsmaken. In deze bescheidenheid geloof ik niet. Verleden week ontmoette ik je vrouw nog en die sprak zo’n beetje over ‘de laatste hand er aan leggen’. Ik wens je nogmaals met alles veel succes en hoop het manuscript spoedig in mijn bezit te hebben.
Met hartelijke groeten,
Geert
Tot een bespreking van Dèr Mouw door Hermans in Podium komt het niet. F. Bordewijk besprak de Verzamelde werken in het Utrechts Nieuwsblad van 1 mei 1948 en 9 juni 1951; F.W. van Heerikhuizen (1910-1969) schreef erover in de NRC van 23 april en 9 juli 1949 en 23 juni 1951.
Op 11 juni 1951 schrijft Hermans aan Van Oorschot dat hij door een paar gelukkige invallen Ik heb altijd gelijk op korte termijn kan voltooien. Ook informeert hij naar de drukproeven van Een veelbelovende jongeman.
Na lezing van de voorpublicatie van Ik heb altijd gelijk in het mei-juni-nummer van Podium stuurt Van Oorschot op 17 juni 1951 een telegram aan Hermans met de tekst: ‘Als een harde kei in de Nederlandse fatsoensvyver. Geert’. Hermans reageert op zijn beurt met een telegram om te melden dat Van Oorschots mededeling geen spuitwater maar champagne was.
Nijmegen, 26-6-51
Beste Willem Frederik,
Ik zit hier onder de rook van Limburg, in de stad van de thomistische wijsgeren, die alles kunnen bewijzen.
Hoe moet dat met dat boek van je!
Sinds ik het eerste stuk in Podium las, houd ik mij daarmee bezig. Ik zie het reisexemplaar voor me, met 16 pag. bedrukt. Dat wordt bij de aanbieding reeds veel tramelant en gedonder.
De boekverkopers lezen bij de aanbieding een aantal pagina’s en met de weerstand, die ze toch al tegen je hebben, – want de Tranen, verkochten ze bijna allemaal contre-coeur, – zullen ze alle ‘Godverdommes’ aangrijpen, om het boek niet te ‘willen’ kopen.
Dat ‘willen kopen’ komt pas en wordt een ‘willen verkopen’, als ‘men’ het komt bestellen.
Ik ken bijna geen boekverkoper in ons land, die zich aan ‘de vloeken’, aan ‘het aflikken van de meid’ niet ‘storen’ zal.
Jood, katholiek, protestant, sosialist en niks, zal reeds bij de aanbieding een Calvinistische afkeer-erectie krijgen.
Het boek wordt dus bij aanbieding slecht verkocht en het kan alleen een ‘aardig verkocht boek’ worden, als ‘het rumoer’ en ‘het gesprek erover’ ontstaat.
Voor dat rumoer en dat gesprek zal ik zoveel mogelijk zorgdragen, hoewel na de Tranen, het gevaar van dood-zwijgen acuut wordt.
(Je weet: de nederlanders zijn sinds Multatuli daarin verrekt handig en geslepen.)
Ik wou je dus voorstellen, reeds bij de aanbieding iedereen in het harnas te jagen. B.v. op de omslag, in het aanb. prospectus:
‘verboden voor katholieken.’
‘(te) vies voor protestanten.’
‘gebrek aan ethiek voor vrijzinnigen’
‘tòch onfatsoenlijk zelfs voor socialisten en ongelovigen!’
De Bond zonder Naam of i.d.
Koopt en leest dit boek, als u durft!!
Dit alles, goed uitkienen, de goede slagzinnen maken; ik geef al deze zinnen voor beter! (ze moeten veel directer en scherper; maar je begrijpt mijn bedoeling.)
Of voel je voor dit optreden niets? Ik kan het me voorstellen; doch overweeg ook eens hetgeen ik hierboven schreef.
Zaterdagavond komen Morriën en ega met Richter en vrouw uit München + een aantal andere lieden bij ons borrelen. We zouden het leuk vinden als jullie ook konden komen. We beginnen om ongeveer negen uur. Laat even weten of we op jullie kunnen rekenen.
Geert
Van Oorschot schrijft deze brief tijdens zijn aanbiedingsreis, vanuit hotel Esplanade te Nijmegen. De Bond Zonder Naam is een katholieke organisatie die periodiek wandspreuken onder de bevolking verspreidde in de orde van ‘Verbeter de wereld begin met jezelf’. Adriaan Morriën onderhoudt vriendschappelijke betrekkingen met de Duitse auteur Hans Werner Richter (1908-1993). Hermans slaat de invitatie wegens vermoeidheid af.
Op 27 juni 1951 kondigt Hermans per briefkaart aan dat in het volgende weekend het manuscript van Ik heb altijd gelijk zal arriveren en dat hij op een snelle reactie gesteld is. In een brief van 29 juni, ter begeleiding van het manuscript, stemt Hermans in met Van Oorschots promotieplannen, met dien verstande dat hij – om kopers voor het boek over te houden – voorstelt niet alle groeperingen in het harnas te jagen en zich vooral te concentreren op de katholieken.
3.7.51
Beste Wim,
Bijgaande brief met knipsel kreeg ik toegezonden van een grote roomskatholieke boekhandelaar uit Nijmegen.
Je moet mij beide documenten na lezing onmiddellijk retourneren.
In ieder geval krijgen wij nu al vlug de bevestiging van hetgeen ik in mijn briefje uit Nijmegen als mijn vermoeden uiteenzette. Wij moeten over de exploitatie van je boek rustig en uitvoerig met elkander spreken, aangezien ik verwacht dat alles wat vuns is zich ‘teweer gaat stellen’.
Hedenavond begin ik met het lezen van je manuscript, aangezien ik helaas het afgelopen weekeinde geen minuut tijd ervoor kon vinden. Zodra ik de lezing heb beëindigd weet ik ook meer over de wijze waarop ik vind dat je boek moet worden aangekondigd en… verkocht. Ik zal je onmiddellijk na lezing berichten. Ik moet zeggen dat ik mij nu al flink nijdig begin te maken op de toekomstige roomse en andere reacties en dat ik zin heb, veel zin, in het gevecht.
Met hartelijke groeten,
Geert
Brief en knipsel van de katholieke Nijmeegse boekhandelaar zijn niet bewaard gebleven.
Het Parool van 24 juli 1951 meldt dat justitie het mei-juni-nummer van Podium in beslag heeft genomen omdat de voorpublicatie uit Ik heb altijd gelijk passages zou bevatten die beledigend zijn voor de koningin en voor katholieken. Omdat de oplage uitverkocht was (het nummer bevatte ook de omstreden novelle ‘Melancholia’ van Gerard Kornelis van het Reve), beperkt men zich tot het inbeslagnemen van het archiefexemplaar.
Op 13 augustus vraagt Hermans aan Van Oorschot om een schriftelijke bevestiging van de mondelinge afspraak over beider aandeel in het honorarium van een eventuele Duitse vertaling, nu de literaire agente H.C. Dresselhuis-Steinmann misschien een uitgever – Vineta-Verlag in Basel – gevonden heeft voor De tranen der acacia’s. Ook vraagt hij naar contracten voor Ik heb altijd gelijk en Een veelbelovende jongeman en naar de drukproeven van laatstgenoemd werk. Op 17 augustus stuurt Hermans een kopie ter inzage van het contract tussen hem en Vineta-Verlag en informeert hij opnieuw naar de gevraagde ‘paperassen’. Hermans vraagt om een extra presentexemplaar van De tranen der acacia’s, waarmee mevrouw Dresselhuis in Italië kan werven.
Op 23 augustus 1951 antwoordt Van Oorschot:
Woensdagavond
Beste Wim,
Ik zal je heus nog deze week over alles schrijven en de paperassen sturen. Ik zit tot meer dan over m’n oren in het werk.
Voorlopig dus alleen maar dit:
Constandse v/h Handelsblad voelt voor reisbrieven uit Spanje. Kun je maandag of dinsdagmiddag a.s. bij hem op het Handelsblad komen om 2 uur. Bericht hem even:
De heer A.L. Constandse Red. Buitenland Alg. Handelsblad A’dam
De N.R.Ct. wilde niet, morgen uitvoeriger
Geert
Van Oorschot probeert kranten te interesseren voor reisverhalen die Hermans tijdens zijn voorgenomen vakantie in Spanje wil schrijven. Het contact met A.L. Constandse (1899-1985) leidt tot Hermans’ bijdrage ‘Het huidige Spanje. Meer traditionalistisch dan fascistisch’ in het Algemeen Handelsblad van 13 oktober 1951.
24.8.51
Beste Wim,
Na mijn vacantie zat ik dermate overstelpt met een bijna niet weg te werken achterstand, dat ik je vele dagen na ontvangst van je brief-kaartje van 14 Augustus moest laten wachten.
1. Het contract met het Vineta-Verlag is niet slecht. Ik hoop nu maar dat de uitgave doorgang vinden zal. Je vraagt mij welk gedeelte mij toekomt van het honorarium voor vertalingen. We zijn dat reeds, en niet alleen mondeling, overeengekomen, in artikel 6 van de Tranen der Acacias.
2. Ik zal mevrouw Dresselhuis, die blijkbaar de Acacias bij exemplaren nuttigt nogmaals naar Brussel een exemplaar sturen.
3. Waar blijven de gecorrigeerde drukproeven? Misschien kan, als je ze ommegaande zendt, zelfs de revisie nog door jou waargenomen worden. Die ‘krantenberichten’ komen in ‘verscheurd’ kader tussen de tekst. Salden vond daar een prachtige oplossing voor. Maar schiet op met de correctie als je kunt.
4. Een veelbelovende jongeman is ondanks de belofte van de drukker en ondanks mijn aansporingen (bij herhaling) nog steeds niet gezet.
Dat is buitengewoon vervelend. Ik kan er niets aan doen. Nu wilde ik je voorstellen dit boekje in het vroege voorjaar, b.v. in de boekenweek, einde februari te laten verschijnen. Niet dat ik het in het najaar niet meer gereed zou kunnen krijgen, maar het lijkt mij voor Ik heb altijd gelijk, niet bijzonder gunstig. Twee boeken tegelijk van een auteur betekent meestal dat ze ook tegelijk in dezelfde besprekingen worden behandeld. En we moeten tenslotte, ook finantieel, alle aandacht zien te concentreren op je grote boek. Ga je daarmee accoord? Dan zal ik een conceptcontract maken met de verplichting mijnerzijds van verschijning in de boekenweek.
5. Hierbij het contract van Ik heb altijd gelijk. In duplo. Wanneer je hiermede accoord gaat, stuur dan het niet door mij ondertekende contract, voorzien van jouw handtekening terug.
Een hoger honorarium dan 15% is onmogelijk te betalen, ook al zou de oplage boven de 4000 ex. stijgen. De huidige papier en druk-prijzen zijn zoveel ongunstiger geworden in vergelijking met de tijd dat de Acacias verschenen, dat 15% al eigenlijk te hoog is. Daarbij komt dat de prijs van het boek bepaald is door mij op zes gulden ingenaaid, aangezien een hogere prijs voor een roman niet meer betaald wordt. De toestand in de boekhandel is vrij hopeloos en de helft van de boekhandel kan zijn rekeningen niet meer betalen.
6. De aanbieding verloopt niet onbevredigend. Het is overigens een hard karwei. ‘Als je er aan knijpt, druipt de modder er uit’ zeide een boekverkoper mij. Ik nodigde hem terstond uit het te demonstreren. Toen… ruzie. De Moderne Boekhandel in de Leidsestraat weigerde ook maar 1 ex. te kopen. Zo zijn er meer. Enfin, we zullen ons best blijven doen en niet versagen. Ik zal wel zorgen dat de ‘heren’ notitie moeten nemen van je boek.
Deze brief van Van Oorschot is gereproduceerd naar een doorslag. Met de briefkaart van 14 augustus doelt Van Oorschot op Hermans’ briefkaart van 13 augustus. Artikel 6 van het contract voor de tweede druk van De tranen der acacia’s luidt: ‘Bij vertalingen welke door bemiddeling van Uitgever tot standkomen ontvangt Auteur 75% en Uitgever 25% van de opbrengst.’
In een brief van 25 augustus 1951 herinnert Hermans Van Oorschot aan
de mondeling gemaakte afspraak – volgens Hermans een ‘buitengewoon royaal’ aanbod dat door Van Oorschot ‘spontaan’ werd gedaan – dat 17 1/2% van het honorarium van de vertaling van De tranen der acacia’s bestemd zou zijn voor de literaire agente mevrouw Dresselhuis (15%) en de uitgever (2 1/2%). Mevrouw Dresselhuis heeft recht op 15%, zoals is vastgelegd in haar contract met Hermans. Hermans verzoekt als amendement in de contracten van De tranen der acacia’s en Ik heb altijd gelijk de bepaling aan te brengen: ‘Bij vertaling ontvangt de uitgever 17 1/2% van de opbrengst, indien de uitgever als bemiddelaar bij het bij een buitenlandse uitgeverij plaatsen van de vertaling is opgetreden. Indien derden als bemiddelaar (z.g. agent) optreden, wordt hun aandeel in de opbrengst betaald uit het aandeel (17 1/2%) dat anders de uitgever toevalt.’ Omdat in het contract daar niet over gezegd wordt, vraagt Hermans of en hoelang Van Oorschot kan doorgaan met het maandelijks zenden van 200 gulden voorschot. Zeer teleurgesteld reageert Hermans op het traineren van de uitgave van Een veelbelovende jongeman. In gebreke blijven van de zetter klinkt weinig overtuigend, nu het veel omvangrijkere Ik heb altijd gelijk binnen een maand gezet werd. Hermans ziet het vermoeden bevestigd dat Van Oorschot – ondanks zijn verzekeringen van het tegendeel – het verhaal helemaal niet wil uitgeven en verwijt hem daarvoor niet eerlijk uitgekomen te zijn en het manuscript niet geretourneerd te hebben.
Hoewel Hermans voor Ik heb altijd gelijk niets voelt voor de zetwijze van de krantenberichten in ‘verscheurd kader’, dringt hij niet aan op verandering, om extra-correctie te voorkomen. Tot slot attesteert Hermans bij Van Oorschot ‘aanvallen van pathologische krenterigheid, die iemand die je niet beter kende, de stuipen op het lijf zou jagen’ en toont hij zich niet ingenomen met enkele bepalingen in het contract voor Ik heb altijd gelijk (geen 17 1/2% bij meer dan 4000 exemplaren, en slechts acht presentexemplaren).
Blijkens een bewaarde doorslag reageert Van Oorschot op 27 augustus 1951 als volgt:
27.8.51
Beste Wim,
Het is maar goed dat je mij beter kent en dat je dus geen last hebt gekregen van stuipen op je lijf.
Wat de pathologische krenterigheid betreft, dit heb ik je al eens eerder uitgelegd, en die opmerking is alleen maar om te lachen.
Van het gesprek bij jou thuis op de bovenkamer aangaande het afstaan van 17,5% van je honorarium bij een vertaling van de Acacia’s, waarvan 2,5% voor mij en 15% voor mevrouw Dresselhuis zou zijn herinner ik mij werkelijk niets.
Doch ik heb volledig vertrouwen in jouw geheugen en dus zal het wel waar zijn en dus bevestig ik tegelijk hiermede de gemaakte afspraak.
Ik was natuurlijk op die bovenkamer, of dronken van de jenever, of dronken van enthousiasme voor je werk, of dronken van grootmoedigheid. In ieder geval was dit naar jouw zeggen buitengewoon royaal aanbod een aanval van pathologische royaliteit.
Ik zie niet in waarom deze grootmoedigheid moet worden voortgezet in het contract voor de nieuwe roman. Het is usance dat de uitgever bij vertalingen 25% van de opbrengst ontvangt en de auteur 75%. Er zijn zelfs krenterige uitgevers welke een verdeling maken van 50% voor de auteur en 50% voor zichzelf. Ik vind dus dat art. 6 in het contract ongewijzigd moet worden gehandhaafd en dat het er niet op aankomt op welke wijze de vertaling tot stand komt. Ten slotte kan er alleen maar voor een vertaling worden gewerkt indien het boek eerst in het Nederlands verschenen is. Die verschijning brengt de nodige risico’s met zich mede en zeker in jouw geval, waar de kans op een proces en geldelijke boete ‘voor het doen drukken en verspreiden’ in het geheel niet denkbeeldig is.
Dat 15% royalty met de huidige prijzen een voor de uitgever reeds commercieel niet verantwoord hoog honorarium is schijnt aan de schrijver nu eenmaal nooit te kunnen worden duidelijk gemaakt. Lees de argumentatie in mijn vorige brief hiervan nog eens rustig over. Ik ben verder van plan je zo vaak als mij mogelijk is maandelijks ƒ200.- als voorschot op het te verwachten royalty te zenden. Ik stuur de eerste ƒ200.- vandaag op je postgiro. Ik schrijf nu duidelijk dat ik mijn uiterste best zal doen hetgeen helaas voor jou niet inhoud dat mij dit ook elke maand zal gelukken. Mijn financiële omstandigheden maken het voor mij helaas onmogelijk mij zonder voorbehoud daartoe te verplichten. Doch ik zal doen wat ik kan.
Het gebeurde met Een veelbelovende Jongeman: Je hebt in 1 ding gelijk: Ik had het manuscript de derde mei naar de drukkerij kunnen
zenden, doch dit geschiedde niet aangezien ik de novelle in de Vrije Bladen tegelijk met een aantal andere nummers wilde laten verschijnen.
Dit weet je.
Die andere nummers bleven te lang uit waardoor het moeilijk werd de ‘Veelbelovende Jongeman’ als deeltje apart te laten verschijnen. Elk boek heeft zijn persoonlijke aanbieding bij de boekhandel nodig en het spreekt vanzelf dat dit met 1 deeltje van een reeks niet kan geschieden.
Aangezien jij er veel prijs op stelde dat het toch verscheen heb ik het boekje toen ter zetterij gegeven.
De drukkerij van een Veelbelovende Jongeman is Thieme in Nijmegen en niet van Amerongen in Amersfoort, welke de roman drukt.
Van Amerongen is een kleine drukkerij, die omdat zij klein is een roman spoedig kan zetten, doch Thieme is een grote drukkerij, altijd overbelast met werk, die ik steeds achter de broek moet zitten om op tijd de steeds op elkaar volgende delen van Ter Braak, Multatuli en nu ook Leopold gereed te krijgen. Dit heeft op die drukkerij nogal wat voeten in de aarde en het spreekt vanzelf dat deze grote werken, waar het bestaan van mijn uitgeverij van afhangt ten allen tijde voorrang moeten hebben. Thieme heeft het boekje niet afgezet. Indien ik dit met alle geweld had gewild, was ik een keer naar Nijmegen toegereden en had ik het er natuurlijk wel doorheen kunnen duwen. En niet heb ik dit nagelaten omdat ik het boekje niet met plezier wil uitgeven, doch omdat ik niet altijd een drukker kan opjagen en omdat ik zag aankomen dat er van een aanbieding voor het verschijnen van je roman niet veel meer terecht kon komen.
Indien je er dus niet mee accoord gaat dat het boekje eerst volgend jaar verschijnt, zal ik het manuscript terugzenden.
Wat die 8 presentexemplaren betreft: dit is althans bij mij usance. Je zult je wel herinneren hoeveel exemplaren ik je van de eerste druk ter hand heb gesteld en hoeveel exemplaren ik je onverplicht van de tweede druk ter hand stelde. Het zal afhangen van een eventuele aanval van pathologische krenterigheid of dit aantal van 8 exemplaren zal worden gehandhaafd. Doch misschien wil je het negende exemplaar niet eens meer gratis van mij ontvangen.
Met hartelijke groeten,
Geert
Pikant is dat ‘Een veelbelovende jongeman’ moet verschijnen in de reeks De Vrije Bladen, die officieel onder redactie staat van de redactie van Libertinage. De twee delen van het Verzameld werk van J.H. Leopold (1865-1925) verschijnen in 1951 en 1952.
In zijn antwoord van 28 augustus 1951 stelt Hermans voor in het contract de bepaling over de opbrengst van vertalingen op te nemen die de door Van Oorschot ‘zo veelvuldig gesmade’ Meulenhoff hanteert: ‘Van de opbrengst van vertalingen zal de auteur 75% genieten en de uitgever 25%, indien de uitgever als z.g. agent zijn bemiddeling bij het tot stand komen van een uitgave in vertaling heeft verleend. Indien derden als agent zijn opgetreden, wordt hun honorarium betaald uit het aandeel van de uitgever.’
Hermans betoogt dat hij – nu er pas een contract voor Ik heb altijd gelijk komt, terwijl het boek al gezet is – mocht verwachten dat in dit contract geen bepalingen zouden staan die in ongunstige zin afwijken van het contract voor De tranen der acacia’s. Daarin kreeg hij 17 1/2% bij verkoop van meer dan 4000 exemplaren en niet acht, maar vijftien presentexemplaren. Van Oorschot pleit op vergaderingen van de Vereniging voor Letterkundigen wel voor een standaardcontract, maar houdt zich in zijn eigen praktijk niet aan wat standaard is. Volgens Hermans zou bij eventuele vervolging (die bijna zeker niet zal plaatsvinden en in ieder geval in vrijspraak zal eindigen) in de eerste plaats de schrijver en niet de uitgever risico lopen. Verder herinnert Hermans eraan dat Van Oorschot hem verleden jaar vertelde dat hij speciaal voor Hermans’ roman de hand had weten te leggen op een partij vooroorlogs papier van Van Nelle, voor een vooroorlogse prijs. Het argument van de gestegen papierprijzen gaat dus niet op. Ook acht Hermans zich niet verantwoordelijk voor de vaststelling van de belachelijk lage verkoopprijs. Hermans vraagt om het geharrewar zo snel mogelijk op te lossen. In de gegeven omstandigheden kan hij zelfs de rust niet vinden om de proeven te corrigeren. Hij accepteert de verklaring voor het niet verschijnen in juli van ‘Een veelbelovende jongeman’. Als Van Oorschot er voordeel voor zichzelf in ziet, mag hij het uitgeven in de komende boekenweek.
3.9.51
Beste Wim,
Goed, die passage kun je er bij krijgen.
Je hebt inderdaad gelijk, dat ik voortaan een contract moet sluiten, voordat er een letter naar de zetterij gaat.
Ik kan dan ook beter overwegen wat wel en wat niet standaard is. Bovendien kan ik dan ook een beetje meer op mijn eigen voordeel bedacht zijn.
Je weet misschien wel dat het doen drukken en uitgeven van het boekje van de Kadt over Indonesië mij een aanklacht heeft bezorgd, tesamen met de auteur. Dat uitgever en auteur gezamenlijk zijn veroordeeld tot het betalen van de kosten. Dat hield in: ƒ500.- schadevergoeding aan de beledigde. Een gedeelte van de kosten van de advocaat van de tegenpartij bijna ƒ400.- en de betaling van de eigen advocaat leverde het lieve bedragje van ƒ600.- op. De man ƒ750.-
Als je dus eens goed je licht wil opsteken, zul je horen dat het uitgeven en drukken wel degelijk strafbaar is en geld kan kosten.
Eigenlijk moet een uitgever zich daartegen verzekeren.
Op je insinuaties en beledigingen in je brief ga ik verder niet in. Jij schijnt een contract van buitengewoon veel belang te vinden. Dat is een contract ook voor buitengewoon wantrouwende lieden, zoals jij.
Ik meen dat je je over mij als uitgever in geen enkel opzicht te beklagen hebt. Ik meen ook te mogen zeggen, dat je het succes van de Acacia’s voor een goed deel te danken hebt, aan de wijze waarop ik voor het boek heb gevochten. Maar ja, de uitgever vecht natuurlijk alleen voor zijn eigen zak, hij onthoofdt de auteurs en drinkt wijn uit hun schedels.
Je moet verder, enfin… het lust mij niet verder te argumenteren.
Met groeten
Geert
P.S. Ik had wel graag nu ommegaande de drukproeven
In 1949 verscheen van Jacques de Kadt (1897-1988) bij Van Oorschot De Indonesische tragedie. Het treurspel der gemiste kansen. Over de rechtszaak waar dit boek toe leidde, zijn helaas geen gegevens teruggevonden.
- *
- [Met pen toegevoegd:] de reeks is dus eigenlijk in haar opzet reeds mislukt. jammer