Reisjournaal
vervolg
Jaap Hillenius
25 november.
Dag lieve Mies. Ik zit bij Ismail in zijn donkere winkeltje. Heb vandaag een paar aquarellen gemaakt in een stuk berg waar niets geen geluid was. Alleen wat vogels en insekten. Zelfs bloeien er nog enkele bloemen. Gisteren je pakje bij de post gehaald, een dure geschiedenis. De oropax kost met douane en zo mee hier 10 lire. Opgeteld met wat jij er voor betaalde, veel geld. Ik heb ze nodig want mijn oren zijn overgevoelig. Misschien door de vermoeidheid die opkomt, of doordat mijn zintuigen helemaal open staan en alles opvangen. Vooral in Karaman veel last van gehad. Hier nu een dag in de stilte met een beetje eenzaamheid. Heerlijk onder een boom gezeten en naar het landschap gekeken. Het is heel woest, overal doornstruiken, groeisels en stenen. Berghellingen vol tropisch aandoende kleur, oranjerood en blauwgroen. Daarboven een bewolkte hemel, heel weinig regen, niet koud. Een gevoel van gelukkige rust was er. Mijn gedachten springen dan van de hak op de tak, denk aan vroeger, aan nu, later. Soms even een beeld van heel lang terug, heel helder met details. Ik geloof dat de hersens volgeladen zitten en elke rustige kans gebruiken om dat te laten merken. De winter hier is prachtig, overdag niet koud, ‘s nachts fris. Maar vooral de chaos van de natuur, de takken en blaadjes. Stroompjes modder waar ezel en paarden doorheen ploeteren met heel kronkelige pakken hout van druivenstruiken. De mensen hier die de chaos verhevigen door alle rommel neer te gooien, een huis half bouwen, de rest ervoor. Oude huizen laten sterven en met lege ramen, muren met een kleur van mensenhuid, bruin rottend hout. Het is een leven op puin, het enige wat ik hier doe is kijken en zorgen dat ikzelf geen rommel word.
Hoe gaat het met je en met Cham? Nog steeds geen post en mijn gedachten steeds bij jou, zodra ik schrijf. Gaat het goed met de kinderen op school en kun je een beetje met de mensen opschieten? Misschien dat mijn brieven ook niet of heel vertraagd komen, in ieder geval mijn groeten aan de mensjes. Kan Cham nu wel drie dagen bij je moeder zijn, of laat je hem thuis? Ik heb veel gemak van de foto die je stuurde. De mensen hier vragen vaak of ik getrouwd ben, mijn portefeuille eruit en dan de foto laten zien. Prachtig vinden ze. Het
werk gaat goed, de reis voorspoedig en ik kijk verlangend uit naar de vliegreis naar Teheran. Jammer dat deze ‘s nachts gebeurt. Ik heb zin in wat nieuws, in wat vreemdheid. Turkeye is zo vertrouwd dat alleen het landschap en de vormen van mensen nog verrassing geven. Lieve Mies, de reis is heerlijk ver. Met jou zou ik niet meer anders willen, en steeds nieuwe dingen zien. Zonder jou reis ik maar half, bedenk steeds dat over drie weken je handen en je gezicht weer dichtbij me zullen zijn. Daardoor kan ik makkelijk wegblijven – elke dag is een dag minder. Met veel liefs, misschien vind ik morgen in Istanbul een brief, hoe gaan de tentoonstellingen?
Istanbul, 25 november.
Dag lieve vrouw. Mijn reis neemt me meer en meer in beslag en de honger naar berichten van thuis neemt af, is een normaal gevoel geworden, dat elke dag die de reis gebruikt, minder wordt. Vandaag onverwachts drie berichten ontvangen. In Osmaneli de vertraagde brief met de twee pennen, erg bedankt, nu kan ik in Iran misschien beter tekenen. Na mijn aankomst in Istanbul heel veel regen en wind, op het postkantoor de catalogus met briefje en zelfs bericht van mijn moeder. Ze schreef over de koude en heel lief over enkele dagelijkse beslommeringen. Ik had dus onverwacht een goede dag. Ben blij dat Cham zich goed gedraagt en verlang naar zijn aanhankelijkheid. Zoals je wel merkt schrijf ik veel. Een soort van terugtrekken uit de omgeving om daarna met nieuwe intensiteit de omgeving te kunnen proeven. Mijn moeder schreef over de kritieken bij Dirk’s boek. Ze was trots, ik ook natuurlijk, dat het ons allemaal zo goed gaat. Vanuit Teheran, waar ik morgenmiddag heen vlieg, zal ik hem en Floppie weer een brief sturen, misschien dat daar een cadeautje voor Floppie te vinden zal zijn. Onderweg van Osmaneli naar Istanbul heel langzaam verkeer. De regen spoelt modder over de weg en maakt deze glibberig. Ik dacht direkt aan ons autootje, het moet plezierig zijn om na twee maanden gereden te zijn, weer eens opnieuw zelf de baas te zijn. De chauffeurs hier zijn griezelig gevaarlijk. Ik zag twee bussen, vlak na een ongeluk, de mensen in rijtjes langs de weg gelegd, vol schrammen en glas. Mijn bus slipte tussen de resten door, even later weer vol gepraat en gelach, zorgeloos. Even later een tankwagen naast de weg, iets verder een vrachtwagen op de kop. Binnen honderd kilometer zes ongelukken door de gladde weg, maar niemand denkt eraan voor-
zichtig te rijden. Goed, ik ben heel aangekomen. In dit kroegje leven enkele europese jongeren. De jongens met lang haar en schapenvacht, de meisjes slordig. Ze hebben iets vreemds en gespannen. Wanneer ze bij ons opvallen door vreemde kleding, houding, is dat misschien wel te begrijpen, maar hier in Istanbul is de funktie verdwenen. Toch doen ze alsof, lopen grotesk op turken af, die dan rustig opzij gaan, hebben ondanks dat iets aardigs, zou haast zin hebben ook zo te zijn, levend. Onderweg veel kudden schapen met vreemdkleurige vachten. Ik zag ze oranjerood, maar ook groen en blauw. Het zijn merktekens, verf, die door de regen over het hele beest zijn uitgedropen. De herders hebben vreemde kleding aan. Een soort dichtgeklapte deken, met over de schouders eronder een stok, zodat ze er hoekig plat uitzien. Het waait nogal en lijken het net vliegers. Langs de weg ook nomaden, hele groepen op weg naar beter weer. Voorop de paarden met de vrouwen en kinderen, dan een heleboel paarden met rommeltjes, erachter lopen de mannen en dan nog enkele loslopende beesten. Helemaal achteraan liep er een (een man), die drie kalkoenen voortdreef. Het zijn echte volksverhuizers, een mooi maar droevig gezicht. Je merkt hier dat de enige schoonheid het leven zelf is, er is geen tijd voor estetiek, geen geld voor plezierige dingen. Als er eten is en een schuilplaats dan is het leven goed. Dit dwingt tot afstand, ik ben anders en merk dat meer dan vroeger. Ik maakte een tekening van Ismail voor mezelf in mijn boekje. Hij werd er onverklaarbaar oud, is dat ook wel, maar ziet er nog niet zo uit. Ik merkte dat hij eigenlijk lui, zelfgenoegzaam en egocentrisch is. Bij een beetje moeilijkheid verschuilt hij zich achter zijn nervositeit, zijn vrienden zijn iets belangrijker mensen dan de dorpsbewoners. De dokter, de besnijdenisman, ikzelf, onderwijzers en zo. Door met hem bevriend te zijn isoleer je je direkt. Hij troont je mee, vertoont je als zijn eigendom. Toen ik bij toeval de dokter ontmoette en een tijdje frans sprak werd hij nerveus. Hij was uitgeschakeld, maar het is een wonderlijk mens. Het is fijn dat de tentoonstellingen allemaal voortgang vinden, ik heb nu zoveel geld dat de verkoop onbelangrijk geworden is. Het feit dat het werk overal zichtbaar is en bovendien steeds anders, maakt me tot een belangrijk persoon. Heeft Theo een beetje sukses, hij is wel niet altijd aardig, maar ik gun hem geen armoede, bovendien is Heidi leuk genoeg. Met Marjan, heeft ze wat verkocht aan de gemeente? Ze hangt wel bij Talens, maar dat levert niets op. Met Sjommie en Justa? Ik zal ze een
kaartje sturen uit Esfahan, als ik daar komen kan. Berichten van andere reizigers onderweg maken in Iran alles twijfelachtig.
Een brief met weinig nieuws, alleen het ronddraaien van mijn gedachten. Mies, mijn beste gedachten voor jou. Ik zie hier geen mooie vrouwen en leef sexloos. Van jou zie ik je gezicht, je ogen, veel mooier dan ze zijn.
26 november.
Dag lieve vrouw. Ik vlieg met DC 8 door de nacht, een vreemd gevoel heel snel verplaatst te worden zonder dat je iets merkt, behalve het motorgeluid en zo nu en dan een schokje. Dit vliegtuig is duidelijk nieuwer, het kraakt en schudt minder. Vanavond om twaalf uur ben ik in Teheran. De dag plezierig doorgebracht, rondgelopen op de markt. Het was heel koud en alle mensen brengen het leven huiverig door. Ze zijn er niet op gekleed, colbertjasjes, open hemden, geen handschoenen. Op de markt bij het koffiehuisje een tijdje naast de kleumerige mannetjes gezeten en gekeken. Ze hadden het over het weer, over Allah en natuurlijk over geld. Het huisje is nu dicht, de drinkers op heel kleine krukjes tegen de kant, tegenover elkaar. De eigenaar herkende me en vroeg naar jou, trots liet ik mijn foto zien met algehele instemming. Daarna goed gegeten. Ik vraag nu naar Haslama-et en naar kuru-etle. Haslama is een soort bouillon met een stuk vlees, schaap of geit. Kuru-etle is witte bonen in een lekkere saus peperig met een stukje vlees erbij. Na afloop eet ik yoghurt toe en kan rustig verder leven. Gelukkig had ik nog tijd de Sultan Ahmed Cami te bezoeken. Het is vrijdag en werd er dienst gehouden. Helemaal vol mensen, de vrouwen in de aparte hokjes aan de kant. Echt vol, en dat wil wat zeggen. Een zanger door een microfoon, alle mannen zitten gehurkt. Plotseling komt een tweede stem erbij, fel en hoog. Alle gelovigen spreiden de handen uit in een vragend gebaar, de palmen naar boven gekeerd. Daarna nog wat geroezemoes, wat Allah’s en de dienst is klaar. De mannen staan op, heel langzaam kunnen ze naar buiten, je weet, de uitgang is onder zo’n leren lap door, en pratend bewegen ze zich langs me heen, in alle rust. De Hodja komt langs, herkenbaar aan zijn witte tulband met rood bovenstuk. De mensen stuwen in zijn richting, proberen iets tegen hem te zeggen en wanneer één het lukt zijn aandacht te vangen komen ze snel nog dichter eromheen. Een duivels tafreel, de Hodja, duidelijk van zijn macht bewust, is kortaf, hooghartig, maar wanneer een goed geklede man iets zegt is hij vriendelijk en luistert lang. Er zijn veel mensen van buiten bij. Ze
lopen verwonderd rond bij het schilderij van de Kaäba, achteraan staat een man uitleg te geven hoe je erbij kunt komen. De mensen eromheen luisteren aandachtig, boven het schilderij een neonbuis. Ik ontmoette op het vliegveld een amerikaans echtpaar, elk jaar maken ze een reis van vijf maanden. Hebben geweldig veel gezien en zijn op de hoogte van interessante dingen. Ze vliegen naar het te bezoeken land, en dan per taxi naar dat wat ze willen zien, in ieder geval reizen ze. Zojuist mijn diner opgegeten, flauwe hollandse keuken vergeleken bij de gekruide turkse. Het vliegtuig schudt en de motoren veranderen steeds van geluid, soms suizend, soms dreunend oplaaiend. Zo, nu krijg ik weer een snoepje en gaan we landen.
27 november.
Dag lieve Mies. Ik ben nu verder van je vandaan dan ooit tevoren, maar voel me erg opgewekt. De reis van Istanbul, via Ankara ging snel, ‘s avonds 11 uur waren we in de stad. Een enorme stad waar het druk is, van auto’s en mensen, maar waar het prachtig weer is. In de schaduw wat kil, maar de zon voorjaarsachtig warm. Ik schrijf dit in een theehuisje, prachtige muziek zoals bij ons op de plaat, achtereen. Naast me rookt een man een nargileh. Uit het raam, een straat, vierbaans weg, moderne gebouwen met zonnebalkons, heel diep en ver achteraan, heel hoog, besneeuwde bergen. Je kunt goed zien dat ze hoger zijn dan die ik tot nu toe gezien heb. Voornamelijk europees geklede mensen, maar de vrouwen hebben daaroverheen een heel dunne doek die over het hoofd hangt en alles bedekt, tot op de voeten. Ze hebben allen gekleurde lippen, ook de heel oude vrouwen. Vaak kleuren, die bij ons niet gezien worden en dat maakt ze mysterieus oosters. De thee smaakt naar bloemen, je krijgt er een schaaltje suikerklontjes bij die in de mond gelegd moeten worden en de thee erover gegoten. Ik kwam in een enorm hotel terecht, per ongeluk, maar de stad is groot en het was laat toen ik aankwam. Het kost me 50 gulden, met ontbijt, nu vanmorgen een douche genomen, heerlijk naakt tussen schone lakens geslapen; veel geld, maar het was het waard. Nu vanmorgen snel een ander goedkoper gezocht, moeilijk te vinden, de stad is heel duur. Die ik nu heb kost 25 gulden. Ik geniet wel van de vreemde opschriften, heb nog geprobeerd een beetje te leren, maar dat valt niet mee. Ook gezocht naar een postkantoor, nergens te vinden, gevraagd naar poste-restante, nooit van gehoord, je moet hier een boxnummer hebben. Ik zal zo snel mogelijk de musea bezoeken en dan
naar Abadan proberen te reizen; het is hier zo duur dat ik binnen tien dagen door mijn geld heen zal zijn.
Op straat mooie handel, veel zoetigheid, noten, en voor ons onvoorstelbaar, allerlei soorten noga. Enkele antiekwinkels gezien met veel namaak, tegels, beeldjes en lappen, zelfs valse miniaturen. Een grote stad, ik liep een straat een uur lang door, er veranderde niets, dezelfde drukte, geen eind, ook geen andere gebouwen.
Mijn andere hotel net aangekomen, duitse aankleding, een duitse naam maar geweldig rustig. Het is onbegrijpelijk dat de moderne hotels aan de drukke wegen gebouwd worden. Vannacht, ondanks mijn 700 realen met oropax geslapen, een hotel met 500 kamers, dubbele ramen en air conditioned, met aan de ramenkant een zesbaans verkeersweg. Ik kijk nu op een binnenplaats wat palmen en bomen, en neem de blonde hooggekuifte bazin op de koop toe. Het leven hier zal wel meevallen, op straat mannen gezien met pannekoekachtige broden. Zoiets koop je en in een theehuisje, hier zijn er veel minder dan in Istanbul, eet je het bij de thee. Ik zit nu bij het open raam, horren ervoor en zie een binnenplaats vol rommel, een soort vliegdennen, wat klimop en een palm, heerlijke rust. Bedelaars ontmoet, een moeder zit op de rand van het trottoir, bij een oversteekplaats. Een klein kindje op de schoot, een heel kleintje ligt op de rug op het trottoir en kijkt naar de voorbijgaande voeten. Mensen met een half been, één been, bochels, blinden, maar toch minder dan ik gedacht had. Een klein jongetje liep een straat met me mee, hij vroeg en vroeg, knielde, legde zijn hand op mijn schoen en toen op zijn voorhoofd. Aldoor pratend en snel meehollend. Ik heb hem niets gegeven, was misschien een jaar of acht. Teheran is anders dan ik dacht. Alle verhalen over Iran zijn slecht geweest en denk je een chaos van armoede en narigheid te vinden. Er zijn duidelijk heel rijke mensen, heel dure auto’s, maar het deel van de stad waar ik was, zag er schoon en vooral levendig uit. Een beetje als Parijs in het najaar, alleen een veel groter doolhof, door de vreemde opschriften. Ik hoop straks een postkantoor te vinden, het moet er zijn, ook brievenbussen niet gezien, wel postzegelverkopers. Dan naar het archeologisch museum en zoals ik hoorde een ethnologisch museum. Zoals ik al schreef, ik voel me heel tevreden.
Lieve Mies en Cham, jammer dat ik dit alles alleen moet doen, dat er niet eens gepraat kan worden over iets dat mooi of lelijk is. Ook dat deze gebeurtenis je
zo voorbij gaat. Hoe langer ik reis, des te meer plezier krijg ik er in, het is vooral het nieuwe, de verrassing, die mij uit mijn routine-reizigersbestaan heeft wakker geschud. Tot over een week of twee.
Teheran.
Dag lieve Mies. Zoals je merkt schrijf ik veel, vooral hier in deze vreemde stad probeer ik geen indrukken verloren te laten gaan. Dat dure hotel waar ik was moet toch maar opgeschreven worden, ofschoon het een belevenis was vol schaamte. ‘s Morgens de telefoon bij het bed gepakt, een nette engelse stem, het ontbijt is of op de kamer of in de ontbijtzaal. Loop een trap af waarbij veel personeel schuifelend tegen de muur drukt, sommigen mompelen iets en blijkt het de personeelstrap. De gasten liften allemaal. Ik kom eerst in de keuken, alweer die vreemde schuwheid en via kookketels en deuren kom ik in een enorme zaal met uitzicht op binnenplaats met zwembad. Er zitten vier mensen stil te kauwen, vooral zachtjes. Vier man personeel staat bij een soort lessenaar. Zodra iemand meer beweegt dan bij het eten nodig is, doet een personeelslid een stapje naar voren. Ik heb langzaam gegeten om het goed te kunnen bekijken, maar het viel niet mee om het duidelijk te zien. Heel snel wordt het een karikatuur van de samenleving en zie je alleen de buitenkant. Later vroeg ik naar een goedkopere kamer, waarbij fluisterend antwoord, sorry sir, we have no cheap rooms. Ik was blij toen de draaideur mijn rugzak niet doorliet, we passen hier niet zo goed. Mijn hotel nu is heel rustig, tenminste tot negen uur ‘s avonds. Dan begint de z.g. theedansant met orchestre. Raadselachtige musici-europeanen, maar ze spelen zo’n ratjetoe en ook zo slecht dat je niet begrijpt waarom de gasten gezellig pratend hun glaasje blijven drinken. En dan in het hokje van de sleutelbewaarder prachtige Iraanse muziek, nette europeanen op reis, een ziek ras.
Zojuist je brief ontvangen per poste-restante, met de krant van de Talens-prijs. Deze brief is veel plezieriger leesbaar dan de vorigen, net alsof je niet meer je best doet en zo maar de woorden laat komen, als bij het spreken. Je was even dichtbij en omdat mijn reis nu pas werkelijk vreemd is een soort tussenzin in het beleven.
Op een bankje in een stadspark, in overhemd in de zon, mensen lopen langs, veel mannen, zo nu en dan een vrouw met de zwabberende omslagdoek. Ook lelijke vrouwen krijgen daardoor een mooi silhouet, tot nog toe dus mooie vrou-
wen gezien. Kleine meisjes kunnen heel geraffineerd met de doek omgaan, half over het gezicht geslagen kijken ze, met beide ogen zichtbaar, vol prikkelend plezier naar je. Wanneer ze pakjes dragen hebben ze het losse deel tussen de tanden, heel slecht, veel goud en soms helemaal niets. Bedelaars, nieuwe varianten. Hoofd en romp normaal, benen als in een knoop klein gebleven, de voeten tegen het zitvlak. Als een duikelaar op zijn handen, tolt op één knie. Eentje die zich klein maakt, een bundeltje grijs waar een rimpelig handje uitstak. Gisteren drie miniaturen gekocht, goed van kleur, niet zo oud, niet zo duur. Wel nog een nieuwe winkel ontdekt waar veel is. Wanneer mijn reis over is zal ik het resterende geld daar opmaken. Ik hoop morgen naar Esfahan te vertrekken, nu naar het volkenkundig museum.
Het museum moeilijk gevonden, eerst een verkeerde straat, toen enkele verkeerde huizen waarvan de bewoners me wel vriendelijk, maar heel snel weer wegwerkten. Toen het gevonden was had ik nog niet veel. Het waren wassen-poppen met klederdrachten, alleen de sfeer was goed. Heel weinig licht, de poppen wonderlijk echt met ogen en glimlichten, mannen met borstelige wangen. Aardig dat de ogen allemaal iets te dicht bij elkaar stonden, bijna alsof de maker ekspres de griezelige sfeer wilde versterken. Opeens een stalletje waar alles net iets te klein, de gezichten als van onvolgroeide oude mensen, de handen rimpelig en oud, maar kinderlijk klein. De kleding daaroverheen was net iets te groot, een surrealistisch gevoel. Mooi waren ook twee engelse dames met klein meisje, die rondliepen. Er was een gids bij die alles vertelde, een ander vertaalde het en de dames schaterlachten door het museum. Wonderful en look at his nose, ha ha. Dit paste zo precies bij de stemming, de duisternis, de vreemde geur, dat het was alsof ze gehuurd waren om mij een plezier te doen. Ik vroeg me af hoe koud de poppen waren en probeerde een gezicht van een oude man met wratten. Een beetje koel, plakkend aan de huid, echte was.
Ik zag een eethuisje met een soort soep en vlees, het zag er lekker uit en bestelde ik een schaaltje. Tot mijn schrik waren het schaapskoppen, gekookt de stukjes vlees, stukjes van de wang, de neusgaten, het ribbelig gehemelte. Bovendien strooide de verkoper er veel kaneel over, erbij een vreemdsoortig brood. Het is plat met kleine ribbels, zoals een leren autozitting, ongeveer ½ centimeter dik, alles opgegeten, alleen de neusgaten en ribbels overgelaten. Met veel lieve gedachten en tot in Shiraz.
30 november.
Dag lieve Mies. Een briefje van het verste puntje uit de reis. Het opgewekte gevoel in Teheran dat mij deze stad deed vergelijken met Parijs, was overdreven. Onbewoonbaar door de grote moderne gebouwen, zoals de Wibautstraat, het karakter is Europees, de rest is anders. Ik vond daar een antiekhandelaar, merkwaardig zoals het instinkt van een stadsverzamelaar wil helpen. Deze handelaar, Hadji Baba, heeft de grootste verzameling in Teheran, tapijten, toeristenantiek en voor liefhebbers een speciale afdeling. Ik was niet van plan iets te kopen, een hele reis door Iran moest nog gemaakt worden, maar de lust was sterker dan de wil, en heb nu tien miniaturen bij elkaar. De kleuren zijn zo als ze moeten zijn, ongeveer 100 jaar oud.
In Iran is het reizen goed georganiseerd. Een bus bracht me in achttien uur rijden van Teheran naar Shiraz. Heel voorzichtig moet ik nu schrijven, onderweg vol verbazing alles nieuw bekeken. Om half vijf opgestaan, loop in donker door Teheran, waar ik op de hoeken van de straten vuurtjes zie. Zo nu en dan een straatveger die de bladeren van de bomen, het is volop herfst, in de goot veegt. Tot bij de hoek van de straat en dan steekt hij ze aan. Het geeft de stad iets van de brandende steden van Jeroen Bosch, de schimmen van de vegers voor de vlammen, licht van straatlantaarns, veel sterren en daardoorheen loop ik met mijn rugzak op naar de bus. Om zes uur vertrokken, het is nog donker. Buiten de stad direkt een wonderlijk landschap. Een hooggebergte met sneeuwkammen is al door de zon belicht, er tegenover is de zon de lucht aan het kleuren, maar is nog niet zichtbaar. Kijk je van links naar rechts, dan heb je diep oranje dat snel donker wordt met sterren, de bus met mensen, schuddend vol lawaai, een nog donkerder lucht en dan de heldere bergrug. Het landschap is niet zichtbaar en is dreigend zwart. Onderweg door dorpen en stadjes die alleen muren zijn tegen de wind, je ziet niets van de huizen, een enkele poort, muren van gedroogde leem met een door de wind geblazen oppervlak. Dan het landschap, heel groot, het lijkt normaal tot je ergens iets herkenbaars ziet. Kaal, droge rivierbeddingen met droogtescheuren van een meter of meer breed en meters diep. Het gebergte kaal, ruw met niet geziene plooien en blokken, desolaat verlaten en vooral groot, er zijn soms kudden schapen, geiten in het landschap dichtbij. Kleiner dan mieren, waardoor de ruimte plotseling betekenis krijgt. Zo nu en dan door ruïnesteden, ook staan er lemen muren om kleine
akkertjes heen, een bron en steeds verder. Ik sluit regelmatig mijn ogen om in staat te blijven dit te blijven zien. In Turkije is verval, vooral menselijk, ze leven op door mensen veroorzaakte rommel. In Iran is de natuur zo duidelijk de enige faktor, het landschap onmenselijk in verhouding dat het mij afstoot te werken. Ik kijk ernaar, uren en huiver ervan. De steden hebben ook zoiets, er zijn geen smalle straten, behalve het oudste deel. De huizen omringt door muren, enorme tuinen, ruimte overal. Ik loop uren, maar kom nergens. Onderweg prachtige bedelaarsvarianten. Er zijn blinden, maar ook oude mannen die zonder hulp moeten leven. De bus stopt iedere twee uur 15 minuten bij een kroegje. Hij staat stil en langzaam schuifelen enige bedelaars erop af. ‘s Morgens vroeg gaan ze bij de motorkap staan, het is heel koud, de enkele bronnen die ik zag bevroren, verkleumd leunen ze tegen de warme auto. Als de bus weggaat lopen ze naar de ingang en staan daar te wachten, niet echt bedelend, maar stil, ook wel dwingend. Iedereen geeft wel iets. Ik maakte snel een schetsje van een prachtige grote oude gescheurde man. Hij zag het me maken en bleef staan tot ik klaar was. In de bus gaf dat aanleiding tot discussie. Een man, sprak alleen Iraans, was fanatiek en wilde me het tekenen verbieden. Bij de volgende halte stond een vrouw, mooi met omslagdoek, ik zat in de bus en begon te tekenen, het mannetje stond snel op, liep naar de vrouw toe en stuurde haar weg. Toen hij weer binnen kwam, in nette woede, liet de lachende bus hem mijn tekening zien. Ik had hem ook getekend, naast de vrouw. In de bus, onderweg, klonk zo nu en dan een hese stem, een soort gebed voor een goede reis. De andere reizigers vielen in met Allah, Allah, baleh, baleh. Vooral toen het donker werd gaf dat een fanatiek saamhorigheidsgevoel. Soms lukte de samenzang niet, de radio speelde muziek, prachtig. Om tien uur ‘s nachts kwamen we langs Persepolis. Het ligt langs de weg en zag ik enkele silhouetten van zuilen. Zolang naar uitgekeken, ook met een niet verwachte hoop, dat mijn wens toch zal lukken. Ik denk er morgen of overmorgen heen te gaan, ben nu verwachtingsvol. Middenop een pleintje is een fontein met rozenstruiken, gras en banken. Ik zit in de zon, lekker warm, de schaduw (mijn rug), is koel, bijna koud. Een groot verschil met Amsterdam denk ik. Verder van je vandaan dan deze brief ga ik niet, vanaf nu reis ik naar je toe.
Shirez, 31 december.
Dag lieve Mies. Wat is mijn reis lang en ver, hoeveel beleef ik niet dat anderen
nooit zullen meemaken, het geluk dat nu meegemaakt wordt. Vanaf het moment dat ik in Iran rond ging kijken en een beetje gewend was aan de vreemdheid loop ik dromend rond. Hoe schrijf je dat alles blij is, een rust en zelfverzekerdheid zoals nooit eerder was? Het vooruitzicht nog meer mee te maken, en vooral morgen naar Persepolis. Ik merk anders te zijn, ben in staat uren zonder verlangen verder te leven. Ik ken mezelf niet. Het vreemde plichtsgevoel dat mij altijd weer laat werken en mij ontevreden maakt bij lege dagen is afwezig. Zes dagen heb ik rondgelopen, niets gedaan. Vandaag als plezierige bezigheid aquarellen gemaakt. Zes, van een berg even buiten Shirez. Het was warm in de zon, het landschap vaag met gewonde bergen, grote donkere plekken op de geelachtige huid. Boven me cirkelden roofvogels, wel twintig, raven, buizerds en nog een groter soort, ruizende vleugels en klokachtige kreten. Het was er niet stil, in de verte was de stad. Maar de bergen zijn zo onmenselijk, wreed in voorkomen, dat zijn aandacht gevangen was en ongestoord gewerkt werd. Vanmiddag, na het bezoek aan een typische perzische tuin, het graf van dichter Hafez, een moskee bezocht. Het grootste deel is in de open lucht met vijver op de binnenplaats, het binnendeel vol gekartelde zuilen. De wanden van de binnenplaats helemaal vol tegels, bloemmotieven, rozen en dat wat lijkt op doolhof. Een vreemde vorm van versieren, niet mooi en verbrokkelt de architektuur. Vermoeid in een theehuisje terecht gekomen. Je moet je voorstellen, een moderne straat vol neonlichten en winkels met uitstallingen op straat. Het is heel druk, karretjes sinaasappels versperren de weg, jongetjes verkopen loten van een loterij en overal lopen mensen. Opvallend netjes en schoon, eigenlijk een europees beeld, alleen de mooie omslagdoeken en de notenwinkels verraden een ander land. Ook zijn er veel auto’s op straat. Dat theehuisje zit vol gewone mannen, werkers nog in vest, verstelde kleren, maar schoon. Allen drinken thee, de meesten roken een nargileh, anders van vorm dan de turkse, maar het ruikt en borrelt hetzelfde. Een vreemde man komt bij de ingang, zijn ogen zijn vol leven, glimmen meer dan van een normaal mens, lijkt een ziener. Hij begint te neuriën, de radio wordt afgezet. Zijn stem wordt luider en een vreemde klagende melodie vult het zaaltje. Als een inleiding tot zijn verhaal komt een soort gebed, waarbij alle aanwezigen het refrein, Allah, Allah, baleh, baleh in koor meezeggen. Dan vertelt de man, heel lang met prachtige gebaren. Zo nu en dan komt dat klagende lied terug, als een spaanse flamenco, maar veel
ouder, minder variaties, klagend. Achter mij begint een man te huilen met diep verdriet. De anderen zijn stil, drinken hun thee en zuigen aan de waterpijpen, waardoor een merkwaardig achtergrondgeluid bij het verhaal ontstaat. Het einde is weer het gebed met het meezeggen van Allah, Allah, daarna haalt de man geld op. Het is duidelijk geen bedelaar, maar iemand, kunstenaar die een vak uitoefent. Hij krijgt veel en begint nog een lied te zingen, weer vol klaging met veel variaties keelgeluid en modulaties op één toon. Achter mij begint de man weer te huilen, de anderen zuchten zoiets van baleh, baleh, ja, ja. Een wonderlijk gebeuren in een zo moderne stad; je begrijpt nu wel dat ik als maar rondloop met woorden, zinnen om iets van dit voor altijd te bewaren. Het voor jou mee te kunnen nemen en Cham later vol weemoed over te kunnen vertellen. Morgen naar Persepolis, welterusten lieve Mies.
Voor mij reusachtige zuilen met bovenop onduidelijke fragmenten van kapitelen, de zuilen op een platvorm waar een trap naar toe leidt. Langs de trappen beeldhouwwerk, heel dun reliëf, met een soort standaard schoonheid.
Bij elk beeld kun je ongeveer verwachten wat er mooi zal zijn, meestal de strakke opvatting, er is geen aarzeling, niets overbodig. Om zes uur vanmorgen reed de bus weg, in donker en vóór zonsopgang was ik in Persepolis. Heel koud, huiverend liep ik door de ruïnes. De zon kwam en het landschap in keihard licht, ook daar niets overbodig, dat kan hier niet bestaan. Ik heb nu vier uur rondgelopen, waar je kijkt beeldhouwwerk, veel met stukgehakte gezichten. Panelen met spijkerschrift en poorten. Het is een onvoorstelbare arbeid geweest, in harde steen gehakt en dat wat gaaf is lijkt nieuw. De ruïnestad ligt boven op een kunstmatig plateau waarvan de randen gemaakt zijn van gladgehakte passende blokken steen, zoals bij de Azteken, een muur van wel zes meter hoog, met rechte hoeken. Ik kijk nog wat rond.
3 december.
Dag lieve vrouw. Een brief die ik langzaam zal schrijven, omdat het moeilijk zal zijn te vertellen en ik de hele dag in de zon heb gezeten. Gekeken, gekeken en gewerkt, erg vermoeid. Gisterochtend met schemerlicht in Persepolis een uur helemaal alleen rondgelopen. Zag de zon opkomen in een wijd landschap, het licht op de zuilen komen, eerst het topje verlicht. Schaduwen maken de ruïnestad groter, machtiger en doder. De poorten met aan de binnenzijden reliëfs van de koning vechtend met een leeuw. De enorme wachters half mens, half
dier, het mooiste van Persepolis. Verscheurd en met grote gaten, nog steeds dreigende beesten. ‘s Middags ontmoette ik een duitser, beeldhouwer en met hem nog iets verder gereisd naar de graven van Darius en Xerxes. Hier zag ik het mooiste wat denkbaar is, nooit eerder zoiets gezien. Heel kort, omdat onze taxi weer weg moest. We waren overrompeld dat na Persepolis nog iets was, dat ook als kunstopvatting een schok kon geven. Vandaag nog eens erheen gereisd en nu alle tijd genomen te zien wat we wilden zien. In ons boek over Iran staat een foto met drie rotsgraven, het is er precies zo, alleen brandende zon en doodstil, zelfs geen insekt. Het gebergte een rechte wand, soms met vreemde plooien, de zon staat er pal op en het weerkaatste licht is moeilijk te ondergaan. De graven zijn als lidtekens, grote kruisen, de schaduw als diepe gaten, maar het formaat maakt de meeste indruk. Een mens is er zo klein dat hij niet merkbaar is bij de plastiek van de bergen. Ik heb daar in totale rust gewerkt, drie aquarellen gemaakt, die dan wel niet veel van de graven laten zien, maar wel een beetje dat enorme licht hebben, de beste van de verzameling. Onder de graven nog Sassanidische reliëfs, prachtig, vol emotie en beweging. Veel plastischer dan de reliëfs bij Persepolis en veel groter. We hadden geen auto terug en moesten lang wachten, gezeten in de schaduw keken we naar de rotswand. Er zijn suppoosten, want nog steeds schrijven mensen hun namen op beelden, Persepolis zit er vol mee. Een totale rust, niemand dan wij met suppoosten, geen conversatie, vriendelijke gebaren. Plotseling begint één heel schel en hard voor ons te zingen. De rotswand recht en vlak weerkaatst het hoge geluid in tienvoud, de oudheid viel weg en bleef alleen schoonheid in vorm, geluid en kleur.
De beeldhouwer is een aardige man, zestig jaar, vol verhalen, soms iets te veel pratend, maar met veel reiservaring. Ook een verzamelaar en hadden we veel te vertellen. Hij maakte veel foto’s zodat jij ook kunt zien wat zoiets als Naghs-I-Rustam wil zeggen. Mijn aquarellen geven alleen een beeld van de kleur. We moesten teruglopen naar Persepolis en onderweg genoten we van het landschap. Steeds weer draaiden we ons om, zagen de rotswand met graven kleiner worden en achter een heuvel verdwijnen. Op de weg liftten we met een hoog beladen vrachtwagen boomstammen. Prachtig om alles met handgebaar en mimiek te moeten vertellen.
Een hete motor, zeer moeilijke haarspeldbochten, heel langzaam omhoog, de
wagen gevaarlijk door de veren overhangend. Bij een bocht een personenauto één haarspeld naar beneden gevallen, vol bobbels en deuken. Dicht bij Shirez, alles was goed verlopen, steekt één paal enkele meters te ver naar achteren uit. De man stopt de zware vrachtwagen op een helling omhoog, rijdt achteruit met een bocht, zodat de bergwand, waarin de weg is uitgehakt, de paal weer naar binnen schuift. We begrepen niet wat hij deed en schrokken ons wild, de andere kant op achteruit een enorme diepte. Alles goed afgelopen, gegeten en afscheid genomen van de beeldhouwer, nu mijn brief geschreven. Hoe gaat alles thuis, nog kort en dan kan ik je weer eens vasthouden. Cham zal wel schrikken wanneer hij me weer zal zien. Zijn de tentoonstellingen allen goed op gang, verkoop ik wat? Na de belevenis van vandaag is mijn reis voorbij, in Abadan, bij mijn neef rust ik wat uit en herkrijg ik misschien weer wat fut, anders tot gauw.
8 december, Abadan.
Dag lieve Mies. Een briefje uit het huis van mijn neef, in alle rust met bekende schoonmaakgeluiden. Het kindje loopt rond, praat en is druk doende, de boy schrobt de vloer, een geur van was en netheid is om me heen. Ik ben wel een beetje trots op mezelf dat alles wat ik me had voorgenomen te zien en te bereizen ook tot resultaat komt. Wel heb ik moeten afzien van het zoeken naar speciale grafheuvels, omdat eenmaal afgestapt van het vervoersmiddel je totaal hulpeloos bent. Je weet dat ergens in de buurt, dat kan wel twintig km zijn, die heuvel is, maar de bevolking in de kleine dorpen begrijpt je niet en kun je niets uitleggen. Wel ga ik nog met mijn neef naar Susa, ook een van de dingen die ik gezien wilde hebben. Misschien dat we hier eens met een auto kunnen komen, ook in dit jaargetij, dat zou prachtig zijn. In Abadan vond ik wel een brief van Dirk, met berichten over zijn sukses als schrijver, over de kerstvakantieplannen, geen nieuws van en over jou. Ik had graag iets gehoord over Cham, jezelf en school, maar zal moeten wachten, de postsnelheid hier is anders dan je verwacht. Een brief van Shiraz naar Abadan met luchtpost deed 7 dagen over aankomen, vandaar dat ik rustig afwacht. Hier in Abadan is het zo vreemd en ook zo bekend voor me dat ik halfdromend de sfeer indrink, tot onrust van mijn familie. Ik word verwend, goed eten, goed drinken, een lekker bad, badkamer, allerlei gastvrijheidsregels. Morgen vlieg ik met een Friendship naar een eilandje in de Perzische golf, eigenlijk is elke gril van mij een uitdaging voor
mijn neef het waar te maken. Het vreemde hier is de groep europeanen met mooie huizen en geld. Ik ben hier pas twee dagen, maar direkt valt op de nonchalance tegenover de inheemse bevolking. Ze doen er niets kwaads mee, maar ook niets goeds. Het is een gebruiken zonder genegenheid. Ze praten over het vieze, onverschillige volk, een totale distantie, gaan er ook niet voor op zij. Alles doet denken aan de sfeer van indische boeken, het mooie weer, de palmbomen, de tuinen, ik zag een jockeyklub, dwars door de stad te paard. Toen ik aankwam sprak ik over de mooie mensen, mooie kleding. Zij spraken terug over de vieze mensen, met vreemde ideeën, over de godsdienst. Bep, die hier al zes jaar woont, is nog nooit in Teheran, Shiraz of Esfahan geweest. Op mijn reis van drie weken heb ik meer van het land gezien, meer met de bevolking te maken gehad dan zij ooit zullen kunnen. Toch zijn het aardige mensen. Bep geeft wel eens wat geld aan een bedelaar aan de deur, met iets van afweer wordt het gegeven, vooral niet aanraken, ze spreekt erover vol medelijden. Misschien zou ik ook zo worden als hier gewerkt moest worden, de inheemse bevolking is ook anders in deze streek, armer en meer afhankelijk van de mensen met geld.
Midden in de stad staat een olieraffinaderij, grote pijpen rook en ook lange gaspijpen met brandende vlammen. Afschuwelijke stank, ik loop er in looppas langs om snel de olielucht voorbij te zijn. Toch een machtig gezicht en geluid. Ik vloog over grote oliewinplaatsen, ‘s nachts en zag lang van te voren de oranja-rode flikkerende vlammen. Het was een maannacht, vaag beneden me het verschuiven van de heuvels, in de motor een rode gloed die soms iets roder, soms wat afnam en dan ver beneden die dreiging van flakkerend vuur. Het duurde maar een uur, met grote aandacht alles bekeken. Als ik hier rondloop denk ik steeds je moeder tegen te komen, ze past wonderwel in deze sfeer. Van Wil geld geleend om in Teheran nog wat te kopen. Lieve Mies, mijn reis is voorbij, nog enkele dagen wat plezierige dingen doen, miniatuurmuseum, antiekwinkeltjes, nog naar Suse en dan naar huis. Zoals ik het nu heb bekeken probeer ik 15 december thuis te komen, dan moet jij natuurlijk wel die week naar school, maar het plezier samen ‘s avonds weer te praten zal veel van de energie die je verbruikt vergoeden. Zondag reis ik naar Teheran met de trein, maandag en dinsdag loop ik rond en als er een vliegtuig is op woensdag kom ik thuis.
Jacob.