[p. 275]
[Gedichten van C. Winkler]
De duiven
Duiven houden is rustgevend
nog rustgevender is het te zien
hoe een ander duiven houdt
de hokken schoonmaakt etc
Mijn buurmans duiven zijn rustgevend
ze pikken wat ze koeren wat
en af en toe een paardans
waarna de doffer zijn duifje
Het begint allemaal met vrijen
met de bekjes elkaar wat pikken
een duifelijke tongzoen zogezegd
Daarna wordt er pralend gehipt
en een diep koerende mannetjesborst
alvorens de doffer zijn duifje
C. Winkler
[p. 276]
Toekomstbeeld
De vergrijsde bibliothecaris
liet zijn blik weiden langs de planken
en hij pakte er een boekje uit
wat hij zelf geschreven had
Hoofdschuddend om zijn overmoed van vroeger
herkende hij zichzelf als een vergeten dichter
en hij wist dat dichters vergeten worden
als hun werk niet best is
Maar om in de herfst van zijn leven
te erkennen dat hij gefaald had
dat was teveel voor de grijze man
en hij zette het boek weer terug
C. Winkler
[p. 277]
Leuk Judy
Zij huppelt als een hertje naast mij voort
met af en toe een balletpasje
ik houd haar stevig bij de hand
bang haar te verliezen
Als ze er niet meer was
wie zou mij dan kussen in de herfst
en wie zou er met kleine woordjes
aan mijn oor kriebelen?
Gelukkig is ze er nog en huppelt
en doet het kraagje van mijn jas goed
met al haar kleine dingen is zij duizendvoudig
huppelend op de maat der stadsmuziek
C. Winkler
[p. 278]
Ton
Ton laat een goudvis
over een drempeltje zwemmen
daar besteedt hij zijn hele
dag aan
Hij heeft op zijn kamer
een opblaasbaar bassin
en daarin in een hokje
de goudvis
Als ik die goudvis was
zwom ik geregeld over het drempeltje
dan was Ton meer
tevreden
C. Winkler