[p. 366]
Hun schichtige hoofden in de mist,
had ik niet geweten wie dat waren,
ik had gedacht dat het niet meer
was dan de droom van bij elkaar
zijn in een weiland in de winter,
maar ik wist het, ik kende hen.
Ze waren gekomen uit een grijs verleden,
aarzelden, en keerden daar in terug.
[p. 367]
Terwijl ze in de sneeuw staat valt
de avond, wordt ze steeds meer
klein en alleen, groeit om haar
heen de wereld. Ze moet gaan.
Het wordt nacht, het raam waarin
ze staat wordt grijs en stil
als een oude ets. Ze moet steeds meer
gaan, maar ze blijft.
[p. 368]
Witte morgen waarin de sporen van
wat vannacht is gebeurd.
Wit woud dat vannacht een huis
is geweest, maar nu.
Het is morgen geworden, er is
gekomen, geweest, gegaan.
Het sneeuwt door dak en muren naar
binnen, er zal niets zijn gebeurd.
Lees de Tirade Blog

Uitje
Drie jaar werk ik nu in Café De Druif; twee personeelsuitjes gingen aan mijn neus voorbij omdat die steeds in schoolvakanties vielen. De gemiddelde leeftijd van het personeel is zesentwintig – niemand heeft kinderen of schoolvakanties. Voor ik bij de Druif begon had ik geen kloof verwacht tussen mezelf als vijftiger en jongere collega’s. Misschien...
Lees verder
Veertien
Bijna elk jaar is onze jongen jarig in de herfstvakantie. We zijn dan in Normandië, in een huis met een haard in de woonkamer en grasland voor de deur waar bonkige paardjes grazen. We wandelen er veel, ik koop voorraad op de markten en kook voor onze familie. Een man of tien, met kinderen en...
Lees verder
Met de fiets naar de trein
Ik haastte me met flinke wind tegen naar het station. Terwijl ik zwoegend op de pedalen stond schoot me de titel van een gedicht van Obe Postma (1868-1963) te binnen: ‘Mei de auto nei de trein’ (Met de auto naar de trein), dat hij in 1927 publiceerde. De opeenvolging van de twee vervoersmiddelen, en vooral...
Lees verder
Blog archief



