[p. 180-181]

[p. 182]
Ubaldo Sichi en George Moormann
Het meesterwerk
Zo kwam er eens een leerling
die mij om de perfecte afbeelding
van een vlinder vroeg. Ik tekende
een gehavende bloemenweide, vervolgens
een naar adem snakkende kikker.
[p. 183]

[p. 184]
Ten tweede male kwam dit ontevreden
schepsel en eiste op hoge toon een
natuurgetrouwe foto. Ik knipte en knipte
en keer op keer verscheen het huis van een slak,
het hemels balkon voor de software van een ei.
[p. 185]

[p. 186]
Wederom weigerde hij het beweeglijk oog
van mijn camera te verstaan. Ook
mijn opmerking ernaast te denken,
als een vlinder achteruit te vliegen of
stil te staan, viel niet in goede aarde.
[p. 187]

[p. 188]
Op mijn zolders van vroeger
de schetsen en aantekeningen die hij
al te graag begrijpt. Roltongen van bladgoud,
zo precies dat er tot op de dag van vandaag
opkopers zijn die zweren nectar te ruiken.
[p. 189]

[p. 190]
Onfeilbaar de irissen die zich bewegen als
een smeulend vuur. Zij zoeken niet het oogverblindende.
Hun oogleden zijn als wakkere teugels, vleugels
die hoger en verder licht tot een schaduw ijken.
Vochtige velden, die treuren om het innig besef
dat ook wij mensen vlinders zijn.
[p. 191]

[p. 192-193]
