[p. 528]
Wallace Stevens
Gedichten
(vertaald door Lloyd Haft)
The world as meditation
J’ai passé trop de temps à travailler mon violon, à voyager. Mais l’exercice essentiel du compositeur-la méditationrien ne l’a jamais suspendu en moi…Je vis un rêve permanent, qui ne s’arrête ni nuit ni jour.
Goerges Enesco
Is het Odysseus die uit het oosten nadert,
De oneindige avonturier? De bomen zijn hersteld.
Die winter is weggespoeld. Iemand beweegt
Aan de horizon, rijst op er boven uit.
Een vorm van vuur nadert
De cretonne van Penelope.
De loutere barbaarse
Aanwezigheid ervan doet
De wereld waarin zij woont ontwaken.
Zij heeft zo lang een zelf gecomponeerd
Waarmee hem te ontvangen, gezellin
Voor zijn zelf voor haar, zoals zij dat zich indacht,
Samen in een diepgelegen
Onderkomen, vriend en vriendin.
[p. 529]
De bomen waren hersteld: een bedrijf
In een bovenmenselijke
Gedachtegang, wijder dan de hare.
‘s Nachts bewaakte haar geen wind als honden.
Zij wilde niets wat hij haar niet
Zou kunnen brengen door alleen te komen.
Zij wilde geen betovering.
Zijn omhelzing zou haar halssnoer zijn
En haar ceintuur, het finale
Lotgeval van hun verlangen.
Maar was het wel Odysseus? Of was het alleen
De warmte van het zonlicht op haar kussen?
De gedachte sloeg van binnen als haar hart.
De twee sloegen samen. Het was louter dag.
Het was Odysseus en het was hem niet.
Toch hadden zij elkaar ontmoet,
Vriend en vriendin en de aanmoediging
Van een planeet.
De barbaarse kracht die in haar was
Zou nooit verzaken.
Haar lange haren kammende,
Praatte zij steeds wat bij zichzelf,
Ongehaast herhalende
De klanken van zijn naam, en vergat nooit
Hem die zo voortdurend zo nabij kwam.
[p. 530]
How now, o brightener
Van de kwelling van de geest blijft
Iets na
In het zien en in het horen
Van de lente van het jaar,
Kwelling in het spatten
Van de eerste spranken zon,
Het groen met geel en geel en blauw en blauw met groen-
De kwelling van de geest
Is een overschot, een achterland,
Een voedend visioen,
Een eenvoudige liefde,
Waarin het de verschijningen
Is gegund te leven,
Aan het rusteloze ongeluk
Van dit geluk ontlenende
Hun ingegroeid gezicht.
[p. 531]
The emperor of ice-cream
Haal nu de maker
Van de dikke bolknakken.
Laat hem in vlabakken
Kostelijke klonten kloppen.
Laat de meiden rondhangen
In wat zij gewoon zijn
Te dragen, en de jongetjes
Bloemstukken brengen
In kranten van verleden maand.
Laat zijn nu schijn besluiten.
De enige keizer is de ijsjeskeizer.
Haal van het dressoir
Waar de drie glazen knoppen van
Ontbreken, het laken
Waar ze pauwstaarten overheen
Borduurde: leg het zo
Dat het haar gezicht bedekt.
Haar voeten steken onderuit
Omdat zij nu zo koud is, en stom.
Laat de lamp zijn straal nu richten.
De enige keizer is de ijsjeskeizer.
[p. 532]
Postcard from the volcano
Kinderen die onze botten vinden
Zullen nooit weten
Dat deze ooit lenig
Als vossen op de heuvel waren;
Noch, als in het najaar
Een schroeivorst van druiven in de lucht hing,
Dat deze daarin ademend bestonden.
Nog minder zullen zij vermoeden
Dat wij, behalve botten,
Iets anders achterlieten
Wat aanblijft: het vóórkomen
Van de dingen: wat wij voelden
Bij het zien ervan.
Lentewolken drijven
Over het dichtgeluikte landhuis
Voorbij onze poort.
De hemelwijde wind huilt
Een woordelijke wanhoop.
Wij kenden lang het gezicht
Van het landhuis, en wat wij ervan
Zeiden werd een deel van wat het is.
Kinderen die kransjes vlechten
Zullen in onwetendheid
Onze taal herhalen.
[p. 533]
Zij zullen zeggen dat het lijkt
Alsof er van de oud-bewoner
Nog iets achterblijft:
Een morsig huis in een leeggehaalde wereld,
Schaduwflarden opgetast tot wit,
Met gouden vegen van de zon van overvloed.
[p. 534]
Farewell without a guitar
Van al het bonte lenteparadijs
Is dit geworden:
Het groen van duizend bladeren
Is van de bomen af.
Vaarwel mijn dagen,
In duizendbladenrood onder
De najaarsdonder.
Thuiswaarts sjokt het oude
Paard, hoofd gebogen, zonder ruiter.
De flitsen, de schokken,
Het rillend nabeseffen
Van de ruiter die er was,
Zijn, evenals het zonlicht
Op avondschemerruiten,
Een allerlaatste versie
Van de werkelijkheid
En van die ander
Die veel van hem verlangde.
[p. 535]
Dinner bell in the woods
Hij zag fantasma’s voor zich
Toen er geluid werd.
De picknick van de kinderen
Kwam aangerend, borrelend
Van kreten onder bomen door de lucht.
De kleintjes kwamen rinkelend
Over het gazon,
En aan de tafel zat de dikste
Dame, met glas en vork te bellen.
De zin ervan was
Hoe hij het hoorde. Het gebeurde
In het groen, buiten het huis
Van de fantasma’s.