Aan het einde van het universum is een muur

Aan het einde van het universum is een muur. Daar achter houdt alles op, zo stelde ik me vroeger voor. Maar de leegte achter de muur was toch ook ruimte? In de zomervakanties gingen we naar Frankrijk. ’s Nachts waterde ik aan het prikkeldraad bij de koeien en soms vergat ik wat ik daar deed. Ik staarde minutenlang naar de sterrenhemel. Wat een vreemde gewaarwording voor een stadskind om de sterren te kunnen zien. Het maakte ons zo nietig, mij zo onbelangrijk. Waarom je broek nog dichtknopen? Wat betekende het ten overstaan van die weidse sterrenhemel?

Achter de muur was nog een muur. Ik nam een aanloop, een stap verticaal en mijn vingers grepen naar de bakstenen rand. In de voegen zat harde mortel. Ik trok me op, zwaaide mijn been over de muur en liet mij zakken. Nog een muur. Weer klimmen. Springen, en zo klom ik over wel honderd muren. Tot ik, uitgeput als ik was, tenslotte noodgedwongen opgaf. Wie weet hoeveel muren er nog kwamen?

Aristoteles zegt dat er aan het begin van ‘alles’ iemand moest zijn geweest die alles een zetje gaf. Anders zou het niet allemaal in beweging zijn. Dat is logisch. Hij noemde diegene ‘de eerste beweger’. Die eerste beweger was zo bijzonder omdat hij de dingen een zetje had gegeven zonder dat iemand hem daar toe dreef. Hij was zijn eigen oorzaak, causa sui, en al het andere wat daarna kwam had netjes zijn oorzaak in het voorafgaande, als een eindeloos groot spel biljart.

Als mijn vader me vroeger meenam naar het café dan speelden wij ook biljart. We stootten de ballen via de band tegen de andere ballen. Hij leerde me trekstoten, masseren, piqueren. Misschien kon de eerste beweger dat ook: piqueren. De bal had een soort effect waardoor hij terugrolde naar waar hij vandaan kwam. Zoiets moest het zijn geweest.

Immanuel Kant zegt dat tijd en ruimte ‘waarnemingsvormen’ zijn, Formen der Anschauung. Alle waarneming van mensen is noodzakelijkerwijs altijd gegoten in de mal en matrijs van ruimte en tijd. Dat zijn volgens hem beperkingen van de mens, niet van de wereld an sich. Het kan dus heel goed daar aan liggen dat we niet begrijpen hoe het zit met het biljart, hoe het zit met de muren achter de muren. We zijn niet gemaakt om het te begrijpen. We denken noodzakelijkerwijze in ruimte en in tijd. We stellen beiden voor als oneindig, maar die voorstelling is gemankeerd.

Op het moment lees ik Flatland van Edwin A. Abbott. Flatland is antropologische fictie, opgezet als filosofisch gedachte-experiment. Aan het woord is een vierkant. Het vierkant stamt uit een ons vreemde wereld: Flatland. In Flatland leven driehoeken, paralellogrammen, vierkanten, polygonen, en cirkels. Een groot deel van het boek bestaat uit een nauwkeurige beschrijving van de maatschappelijke verhoudingen, tussen deze vormen, de klassen waarin zij opgedeeld zijn, het verkeer tussen de seksen, etc. Men krijgt bij het lezen een beeld van een wereld waarin alles plat is.

Aan de vooravond van de ontknoping krijgt het vierkant een droom, een visioen zou je kunnen zeggen. Hij ziet een wereld voor zich die bestaat uit een enkele lijn. Op die lijn bewegen wezentjes die zelf ook allemaal lijnen zijn. Een van hen is de koning. Hij is de langste lijn. Verder zijn er mannen en vrouwen, die ieder ook hun lengte hebben.

Als het vierkant een van zijn punten in deze wereld steekt en een gesprek begint met de koning van Lineland, volgt een confrontatie die doet denken aan oud filmmateriaal met first contact-beelden. In 1930 vlogen goudzoekers met een vliegtuigje over een ongerepte vallei in Nieuw Guinea. Wat zij aantroffen, was een grote hoeveelheid goud en een kleine samenleving van een kwart-miljoen mensen die nog nooit contact hadden gehad met de buitenwereld. De vallei waarin zij leefden was zo afgeschermd dat zij in hun bestaan ongestoord hadden kunnen blijven. Het was een wereld in het klein, waar nu ineens een vliegtuig landde.

Het onbegrip ten overstaan van de vreemdeling, het onbegrip van de koning der lijnen die voor het eerst met een vierkant spreekt, krijgt zijn analogie in Flatland, wanneer middenin de woonkamer van ons vierkant een in omtrek sterk variërende en pulserende cirkel verschijnt. De cirkel beweert uit een andere wereld te komen, een wereld met drie dimensies. Hij is, zo zegt hij, geen cirkel, maar een bal. De tragiek wil, dat dit te veel is voor ons vierkant om te begrijpen. Zijn waarneming is gebonden aan de tweedimensionale ruimte en in een wolk van paniek en verwarring werpt hij zich op de indringer. De twee raken in een worsteling die niet onderdoet voor die van Jacob en de engel.

—-

_Mathijs AF-9299
Tofo: Rosa van Ederen

 

Mathijs Gomperts (1988) is zondagblogger voor Tirade en zal zich buigen over de esthetica. Gomperts debuteerde in januari met zijn dichtbundel Zes. Onlangs werd bekend gemaakt dat de bundel  genomineerd is voor de C. Buddingh’-prijs. Naast dichter is is Gomperts filosoof en worstelaar.

[foto: Rosa van Ederen]

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *