Een doos met verkruimelend papier

Hans Keilson had zich in 1928 in Berlijn laten inschrijven als student medicijnen. Naast zijn studie volgde hij een opleiding tot sportleraar en speelde hij in een jazzbandje. Viool en trompet waren zijn instrumenten. Hij moet zich hebben vermaakt. ‘Hauptsache, die Kapelle amüsiert sich’ – onder dat motto speelde het groepje op feesten in heel Berlijn.

Soms denk ik: Keilson heeft de gouden jaren van Weimar-Berlijn nog meegemaakt en die tijd werd in zijn latere leven een ideaal, een droom uit het verleden om naar terug te verlangen. Het is een theorie waar ik voorlopig aan vasthoud, maar die ik nog nergens bevestigd heb gekregen, niet in interviews en niet in artikelen.

In 1933, toen Hitler al aan de macht was, studeerde hij nog. Ik vroeg me af hoe moeilijk of makkelijk hij het als Joodse student had. Dreigde hij niet van de universiteit te worden weggestuurd? Om informatie te krijgen raadpleegde ik afgelopen zomer het archief van de Humboldt-universiteit. Het hoofdgebouw is centraal gelegen aan Unter den Linden, maar voor het archief moet je op een andere plek zijn. Per taxi hebben weduwe Marita Keilson en ik ons ernaar toe laten brengen. We reden zo lang in oostelijke richting door Berlijn dat we dachten: er is een vergissing in het spel, we zijn al bijna de stad uit. Maar zie, op een soort bedrijventerrein stond een modern gebouw waar het universiteitsarchief was gevestigd.

In een doos met verkruimelend papier zoals je dat als onderzoeker stiekem mooi en een beetje romantisch vindt, deden we een ontdekking: een vragenformulier dat Hans Keilson in 1933 als Joodse student moest invullen. Hij diende informatie te geven over zijn ouders en grootouders: hoe heetten ze, wat voor werk deden ze, welke godsdienst hingen ze aan? Bij ieder familielid luidde zijn antwoord op de laatste vraag, als een refrein: Jude. Hij moest melden of hij lid was, of was geweest, van politieke partijen of studentenverenigingen als de Demokratische Studentengruppe, de Sozialistische Studentenschaft en nog een paar verenigingen die de nazi’s onwelgevallig waren. En hoe zat het met lidmaatschap van marxistische of antifascistische groeperingen? De vragen waren een poging om zijn politieke zondigheid in beeld te krijgen en zijn uitsluiting als student mogelijk te maken. Bij Keilson werkte het niet. Hij was bij geen enkele organisatie betrokken, ook niet in het verleden. Zijn afzijdigheid kan een les zijn geweest van zijn vader, die een textielzaak had en geen klanten wilde verliezen: hij sloot zich niet aan bij wat voor politieke groep of partij dan ook en discussieerde buitenshuis niet over de actualiteit.

Gunstig om te vermelden op het formulier: vader was in ’14-’18 onder de wapenen geweest. Nauwkeurig, zich ongetwijfeld bewust van het belang van de informatie, schreef Hans Keilson dat zijn vader had gediend in het 7. Armee Korps en drager was van het Ehrenkreuz II. Klasse. Doordat de nazi’s in deze tijd tenminste nog enige achting konden opbrengen voor oorlogsveteranen en hun zoons, viel de beslissing over Hans gunstig uit: ‘Gegen ein Weiterstudieren bestehen keine Bedenken, da der Vater als Frontkämpfer anzusehen ist.’

Het zag er voor de Joodse student dus nog niet eens zo slecht uit. Hij deed zijn examens en haalde alles. Toch kwam er een kink in de kabel. Hij mocht zich pas arts noemen als hij zijn praktijkjaar (‘co-schappen’) had gedaan en dat was alleen mogelijk bij het Jüdisches Krankenhaus. Daar was het te druk: alle net afgestudeerde Joodse aspirant-artsen probeerden in dat ene ziekenhuis een plek te krijgen. Bovendien blokkeerden naziregelingen steeds meer de mogelijkheid voor Joden om zich als arts te vestigen. De deur naar een toekomst als medicus ging dicht.

Terugblikkend schreef Hans Keilson in zijn Dagboek 1944 dat een leven als huisarts hem nooit aantrekkelijk had geleken. Hij zou de praktijk van zijn oom Hermann in Hamburg overnemen, dat was de afspraak. Daar zou hij dan vanaf zijn 25ste als ziekenfondsarts levend begraven zijn geweest. In zijn hart wilde hij graag dat ‘iets’ het zou verhinderen. Dat ‘iets’ was gekomen: Adolf Hitler. Zo was die man toch nog ergens goed voor geweest. Met een zeker plezier heb ik de dagboekaantekening begin dit jaar voorgelezen op een Keilson-avond in een literair café in Hamburg.

JosJos Versteegen (1956) schreef zeven dichtbundels, waarin hij zich vooral liet inspireren door zijn familie en zijn jeugd in Limburg. Voor zijn debuutbundel werd hij genomineerd voor de C. Buddingh’-prijs. Zijn meest recente bundel is Woon ik hier, met herinneringen van oude mensen. In 2016 publiceerde hij zijn vertaling van de Duitse gedichten die Hans Keilson in 1944 in de onderduik schreef voor een geliefde: Sonnetten voor Hanna. Jos Versteegen werkt sinds begin 2017 aan de biografie van Hans Keilson.

 

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *