Er begint soms een licht gespannen sfeer te ontstaan op mijn werk.
Zullen we het er wel over hebben.
Zullen we het er niet over hebben.
AM heeft een boek geschreven en het speelt zich af op een vage onderzoeksafdeling van Justitie. Niet ónze vage onderzoeksafdeling van Justitie, maar toch. Bij de koffieautomaat ligt een printje van de zomeraanbieding van de Arbeiderspers waarin mijn roman wordt aangekondigd. Er zit een geeltje op: dit is dus jouw medewerker, staat daarop. Geen idee wie dat daar neer heeft gelegd. Maar iedereen moet het zo langzamerhand gezien hebben.
Sommige collega’s vinden het leuk. Die feliciteren me. Maar niet iedereen zegt er iets over en sommige collega’s die eerder wel eens in mijn deurpost kwamen kletsen, mijden me, lijkt het.
Als secretaresse Joke taart van de Multivlaai uitdeelt voor haar verjaardag en iedereen aan het kletsen is, vallen alle gesprekken opeens stil als Harmen mij vraagt of er nou ook een publiciteitscampagne komt rondom mijn boek.
– Ehm, nee. Ik geloof van niet, zeg ik. Niet dat ik weet.
En ik zie argwaan in de ogen van mijn collega’s. Ze weet meer. Ze zegt het niet. Ze gaat ons voor schut zetten, afkraken, belachelijk maken. Op Facebook, op posters in de stad, bij Pauw en Witteman.
In het rookhok vraagt Indigo niet aan mij, maar aan mijn langharige collega Jos, of zij eigenlijk ook in het boek voorkomt.
– We komen allemaal voor in het boek van Anne-Marieke, zegt Monique voor iemand iets kan zeggen.
Dan zeg ik wel niets, denk ik. Beter ook. Want ik heb er niet echt een antwoord op. Iedereen komt er op een bepaalde manier in voor. En tegelijk ook niemand. Want je voegt mensen samen, of je bedenkt er dingen bij. De werkelijkheid is simpelweg niet geschikt om over te schrijven. En ik heb al gemerkt dat mensen zich ook herkennen in personages die ze niet zijn.
– Die Sander heeft wel opvallend veel weg van mij, zei toen-geliefde Jason.
– O ja? vroeg ik. Hoezo dan?
– Beste vriend van Jakob, flierefluiter, fotograaf.
– Maar jij bent toch geen fotograaf, zei ik. En geen flierefluiter, voegde ik uit beleefdheid nog toe.
Maar Jason had wel een creatief beroep. En hij was een verdienstelijk fotograaf, zei hij en begon te graaien in kasten en lades om die stelling te onderbouwen.
Ik wilde hem niet teleurstellen en het was ook best een goed idee. Ik heb Sander dus later nog wat trekjes van Jason gegeven.
Ik vind het lastig om in te schatten hoe mijn omgeving op mijn boek zal reageren. Mijn eerste gepubliceerde verhaal valt tot nu toe goed. Ik word gemaild en gebeld. Ge-appt, ge-sms’t. Ik mag het komen voorlezen op de sederavond van mijn joodse familie. Daarbij is ook oudtante Ellen aanwezig die nog Auschwitz overleefde. Vage oude vrienden mailen opeens, ik heb onverwachte bezoekers op mijn LinkedIn profiel. Mijn moeder belt haast huilend op dat er over me getwitterd wordt. En mijn manager sms’t net dat hij kippenvel kreeg en een brok in zijn keel.
Yess.
***FRAGMENT VERWIJDERD***
***FRAGMENT VERWIJDERD***
***FRAGMENT VERWIJDERD***
***FRAGMENT VERWIJDERD***
***FRAGMENT VERWIJDERD***
1-1, Chef. Sms’te ik terug.
Hij heeft mij ook wel eens aan het huilen gemaakt namelijk.