Knielend voor Couperus

Ik heb de afgelopen twee weken een aantal mensen geïntroduceerd bij de Boekenzolder in Leiden. Het is het absolute Walhalla voor lezers: het is een soort tweedehandsboekwinkel, maar dan gratis — oké, helemaal gratis is het aan het eind van de dag niet, omdat de Boekenzolder het fijn vindt als je een kleine bijdrage achterlaat, maar dat is slechts een fractie van het bedrag dat je kwijt was als je al die boeken bij De Slegte zou halen, laat staan als je ze nieuw zou kopen. Ik kom er al een aantal jaar, maar slechts sporadisch: ik ga vaak met meer boeken weg dan mijn leessnelheid aankan.

De jongens die ik de Boekenzolder heb laten zien zijn literatuurminnende studenten. Eentje studeert er zelfs Nederlands. Twee van hen kwam ik tegen op mijn studentenmuziekvereniging. Tijdens een gesprek met een van hen vroeg ik hem of hij wel eens van de Boekenzolder had gehoord. Dat was niet zo en dus stelde ik voor om daar eens samen heen te gaan.

En zo geschiedde. De blik in zijn ogen toen hij binnenstapte, was het al waard. Ik zag de dopamine bij wijze van spreken vrijkomen en door de hersenen stromen. Al die boeken! Keurig op alfabet! Gratis!

Al pratend liepen we naar de sectie Nederlandse literatuur. Van de borrel wist ik nog dat hij van Couperus hield, dus het verbaasde me niet dat hij meteen op de ‘c’ toestapte. Ik volgde hem. Hij was op zoek naar De Komedianten, zei hij. Zoeken naar de ‘cou’. Daar, de onderste plank. Een hele plank Couperus. Hij hurkte neer. Ik ook. En verdomd, wat stond daar… De Komedianten! (De boekenzolder had zijn hart al veroverd.) Hij vroeg me wat ik van Couperus had gelezen. Ietwat beschaamd antwoordde ik dat ik wat betreft Couperus nog wat achterliep: ik had alleen Van oude menschen en Noodlot gelezen. Ik vroeg hem wat ik nog meer kon proberen. De stille kracht. Goed, neem ik mee. Ik trok ook De boeken der kleine zielen van de plank. Had hij nog niet gelezen. Aha, een kans om hem qua Couperus nog ergens mee voor te zijn! Ik nam het boek onder mijn arm. 

Er stonden verschillende uitgaven van dezelfde boeken. Hij vroeg me om raad: welke versie moest hij nemen? Al pratend waren we op onze knieën gezakt.

Na Couperus gingen we alle kasten af. We trokken boeken van de plank en vroegen elkaar of we het gelezen hadden, wat we ervan vonden. Midden in het ene antwoord greep een van ons dan al een ander boek en liet het de ander zien. Elsschot. Haasse. Hermans. Mulisch. Reve. 

We hebben er twee uur rondgekeken.

De andere persoon die ik van mijn vereniging kende, zei dat hij wel van de Boekenzolder had gehoord, maar dat hij er nog niet was geweest. Dus: voor mij een buitenkansje om een tripje voor te stellen!

Hij had Op weg naar het einde nodig (hij neemt het Revejaar te baat om met Reve te beginnen). Nou, die hadden ze! Ik raadde hem Slauerhoff aan, Het verboden rijk. Hij zei dat Primo Levi heel goed was. En Indische duinen. Het mooie van de Boekenzolder is dat ze veel Grote Lijsters hebben. Ik vind die uitgaves altijd lekker lezen. Ze hebben een mooi lettertype en de rug is van goede kwaliteit; het zijn niet van die oude Salamanders of Prisma-boekjes waarmee je het risico loopt het boek te slopen als je het te stevig openslaat. Indische Duinen en Slauerhoff stonden er als Grote Lijsters. Mooi zo. Daarna gingen we langs de kasten en het tafereel van een week eerder herhaalde zich. Hij raadde mij Büch aan. Ik hem Verhulst. Het viel hem op dat ze veel Vestdijk hadden. Moest hij ook nog lezen. Hij nam De Kellner en de levenden mee. Al pratend kwamen we bij de ‘c’. Ik hurkte neer en vroeg hem wat hij van Couperus gelezen had. Couperusjaar of niet, aan het aanbod Couperus was sinds mijn vorige bezoek niet veel veranderd. Hij was pas net begonnen met Couperus, zei hij. Ik vertelde hem dat ik hier de week daarvoor had gezeten met iemand die maar liefst zes boeken van Couperus had meegenomen. Ik wees hem op De stille kracht. We zakten op onze knieën. 

Mijn derde Boekenzolder-introductie was niet gepland. Ik zou met iemand over Heijermans gaan praten en gaandeweg het gesprek kwamen we op de Boekenzolder (want daar ik heb een maand of wat geleden het verzameld toneelwerk van Heijermans gevonden) en het bleek dat hij daar nog niet was geweest.

Alle drie hebben ze het maximale aantal van tien boeken meegenomen. En bij alle drie denk ik niet dat dit de laatste keer is dat ze daar zijn geweest.

Wat vond ik ervan? Ik vond het een ervaring. Met leeftijdsgenoten over boeken praten. Dat gebeurt me niet vaak. Op de middelbare leken de meesten niet heel geïnteresseerd te zijn in literatuur. De mensen met wie ik over boeken praatte, waren vrienden van mijn ouders.

Bij een boekenkast praten over boeken is voornamelijk praten over geluk. Een goed boek, een boek dat je de ander aanraadt, heeft een bepaalde indruk op je gemaakt. Je hebt iets indrukwekkends meegemaakt en wil dat met iemand anders delen. Het wordt een beschrijving, vol met superlatieven terwijl je probeert uit te leggen waarom het zo indrukwekkend was. Een boek dat je tegenviel trek je niet uit de kast. Als de ander je wel naar zo’n boek vraagt, zeg je slechts dat je niet onder de indruk was en je wijst naar een boek dat je wel goed vond. Je wisselt positieve ervaringen uit. Soms vertelt de ander je iets waardoor je geïnteresseerd raakt: iets over het plot, een herinnering of gedachte die het bij de ander losmaakte, of een beeld. En je stopt het boek in je mandje, benieuwd of het ook voor jou zal zijn wat het voor de ander is.

Ik heb in totaal tien boeken meegenomen; ik heb me keurig ingehouden. En ik denk dat het niet de laatste keer is dat ik met hen over boeken heb gepraat. 

Foto van Sybren Sybesma
Sybren Sybesma

Sybren Sybesma (2001) werd in Leiden geboren. Zijn moeder komt uit Hongkong. Na de middelbare school deed hij een jaar vooropleiding klassiek piano aan het Koninklijk Conservatorium in Den Haag. Momenteel studeert hij Biomedische Wetenschappen in Leiden. Hij volgde een cursus korte verhalenschrijven aan de Schrijversvakschool in Amsterdam bij Nico Dros. Bij de Mare kerstverhalenwedstrijd won hij twee keer de derde prijs. In juli werd een Friestalig essay van zijn hand gepubliceerd in het Fries literair tijdschrift Ensafh.