Paard

Ik heb een vreselijke hekel aan paarden. Als ik nog moet uitleggen waarom, ken je die beesten niet van heel dichtbij. 

Stel je een dier voor met de paniekerigheid van een konijn en het gewicht van een gnoe. Plaats jezelf in een stal van drie bij twee meter, samen met zo’n wezen. Nu ben je acht jaar oud. 

Het leven heeft de eigenaardigheid oude thema’s herverpakt aan ons op te dringen. 

Het eerste woord dat Nadim verstaanbaar uitspreken kon was ‘paard’. Een tijdlang hield ik vol dat hij eigenlijk ‘papa’ wilde zeggen, maar ons zoontje zei het tegen paarden, muildieren, pony’s en ezels. Nooit tegen mij. Het leek onlogisch dat hij in al die beesten een vaderfiguur zag. 

In een huisje in Zeeuws-Vlaanderen, waar we samen een weekje mannenvakantie hielden, vond mijn jongen een gewatteerde mustang met een poppenharen staart en borstelige manen. Het ding moest overal mee naartoe. Ik bood ter vervanging teddyberen, Barbies, giraffen, actiefiguren en brandweerauto’s aan, maar ‘paard’ ging mee naar bed, in bad en op het potje. 

Paard verloor – soort van per ongeluk – een poot aan de achterklep van onze auto, maar Nadim leek er niets van te merken. Op de lange weg naar huis keek ik in de spiegel naar mijn manneke, diep in slaap met zijn armen om dat kutbeest en zijn losse pootje heen. 

Laat ‘s avonds kwamen we aan in Amsterdam. Ik tilde Nadim uit zijn stoel, waarbij paard en poot op de stoeptegels vielen. Morgenochtend zou ik mijn jongen vertellen dat paard terug naar de wei gerend was, om heerlijk met zijn vriendjes te dartelen. Dat het zo echt beter was, voor paard. Ik legde Nadim in bed en kuste zijn broeierige bolletje; deed het licht uit. 

Toen ik Otis de hond wilde uitlaten lag het beest er nog steeds. Straatlantaarnlicht deed zijn polyester vachtje glimmen, en de markerstrepen die Nadim met zoveel liefde op zijn flanken had aangebracht kleurden zachtpastellig op. Als vanzelf hurkte ik.

‘Paard,’ zei ik, en zuchtte. ‘Verdomme.’

Ik tilde het beestje op en woog het op mijn handen. Ook met de losse poot erbij was het verrassend licht. En zo liep ik als laatdertiger met een plastic pony over straat, terugdenkend aan Diamond, het beest waarmee mijn hekel ooit begonnen was. Nog voelde ik de pijn in mijn tenen, maar erger nog het stekend, gruwelijk verraad van dat enorme dier dat me zo mooi en lieflijk had geleken. Wit, was het geweest, net als het paard van Sinterklaas. 

Otis hurkte om te kakken, en terwijl ik een boterhamzakje over mijn vrije hand afrolde, bedacht ik dat Diamond het waarschijnlijk niet expres gedaan had. Hij was ook maar een konijn geweest. Misschien was het tijd om de pijn en boosheid te laten gaan, om ruimte te maken voor nieuwe dingen. 

Thuis, aan de keukentafel, lijmde ik poot terug aan paard. Ik zette een knijper op de wond zodat hij recht zou helen, en stond op om naar bed te gaan.

‘Diamond,’ zei ik tegen de nu donkere keuken, ‘laten we het nog één keer proberen.’

 

 

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver, schrijfdocent en journalist. Hij was redacteur van Tirade en zijn fictie verscheen online en in de bladen. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit (nominatie Academica) en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín en Dorp (nominatie Boekenbon- en Librisprijs). Nu in de winkel: de roman Café Dorian.