Pralen in het goud

Eindelijk is de zomer voorbij. Nu kunnen de mooiste dagen van het jaar aanbreken. De hardblauwe luchten winnen aan diepte. Ze worden versierd met volle wolkenpartijen, die het zonlicht temperen en de warmte doseren. De planten verruilen hun eentonige groen voor een gul kleurenpalet. De stad kalmeert, de natuur wordt zowel ingetogener als sierlijker. Dagen voor de wandelaar, wiens trage tred en geduldige blik beloond worden.

Vorige week las ik Voorbijgaande schaduwen (1948), de laatste roman van Arthur van Schendel (1874-1946). Afgelopen jaar werkte ik chronologisch zijn romans af. Acht deeltjes dundruk beslaat dit oeuvre, en het slot kwam precies op het juiste moment. De eerste zinnen luidden voor mij het najaar in:

‘Een blauwe hemel boven Amsterdam is een van de zeven dagen, zes zijn er voor de wolken en dat zijn de dagen dat het water en de huizen in hun pracht verschijnen. Waar ter wereld ziet men een hemel zich zo groot over een stad verheffen, zo tintelend door de wazigheid van de zomer dat de grachten tussen de bomen stralen, zo helder in de winter dat de vensters en de daken fonkelen van licht. Waar ter wereld ziet men wolken zo breed en zwaar, gisteren saamgedromd, wit, verguld, heden uiteengestreken in golvenslierten grauw en zilver, waar ziet men hun schaduwen zo langzaam over de torens gaan tot over het water en de weilanden rondom?’

Hermans hekelde de gewoonte om romans te beginnen met ‘het weerbericht’, maar hier is iets anders aan de orde. Van Schendel, die een groot deel van zijn leven in Italië doorbracht, probeert de ziel van de stad te vangen. Het gaat hem om de wisselwerking tussen klimaat en gebouwen, natuur en cultuur, die een geheel eigen schoonheid heeft voortgebracht. Dat samenspel van licht, glas en water was ook bepalend voor de grote Nederlandse schilderkunst. Het meesterschap van Rembrandt en vooral Vermeer is niet los te zien van hun gevoeligheid voor het zachte namiddaglicht, dat alles waar het langs strijkt verandert in goud. 

Maar zoals in alle romans van Arthur van Schendel draait het in Voorbijgaande schaduwen uiteindelijk om mensen. Het boek begint met een groepje Amsterdamse kinderen en volgt hen in volwassenheid, huwelijk, ouderschap en ouderdom. Op de helft nemen hun eigen kinderen het stokje over. Twee generaties volgt de schrijver, van begin tot eind. In een schitterend essay uit De letterpiloot (1994) schrijft Willem Jan Otten terecht dat er in Van Schendels boeken ‘complete levens [worden] afgewikkeld’. Het verstrijken van tijd en vergankelijkheid zijn daarom vaste thema’s in dit oeuvre, maar het besef dat het leven steeds blijft doorgaan is volgens mij van even groot belang. Ik ken weinig andere romans die de duur en het ritme van een heel mensenleven in zo’n compacte vorm hebben weten te vatten. In het overstijgende perspectief en de gecondenseerde taal schuilt het sublieme.

Al die komende en gaande personages worden begeleid door het voortstuwende ritme van de seizoenen, dat simultaan een literair motief en decor oplevert. Van Schendel schreef Voorbijgaande schaduwen in Italië, tijdens de Tweede Wereldoorlog en aan het einde van zijn leven. De grondtoon is daarom melancholisch. Maar in zijn laatste werk wilde hij ook nog eenmaal de overweldigende schoonheid van zijn thuisland oproepen:

‘Oktober gaf die morgen een staatsiefeest voor de bomen. De lucht blonk fris, versierd met krullen blank als melk regelmatig naast elkander uitgerold, de zon scheen op het witte landhuis dat de luiken tussen de wingerd wijd had openstaan, op het weiland ervoor met twee zwart-witte koeien in de dauwigheid. Achter en terzijde van het huis verrezen de beuken plechtig in het bruin, de eiken in een halve kring op de glinsterende grond hadden glanzend roestrood met oranje aangetogen en twee esdoorns, ieder aan een hoek van het weiland, praalden in het goud, goud lag rondom hun stammen over het gras gestrooid. En ter wederzijde, in een bocht tot de straatweg langs het bouwland toe, verschenen alle heesters in het groen, blinkend gewassen, met een streep bruin blad aan hun voet geharkt, sommige boompjes hieven paarse vedertakken op. Ook de iepen aan de weg hadden bleekbruin met geel gespikkeld aangedaan.’ 

Nog maar drie weken, dan is het weer zover. 

Foto van Lodewijk Verduin
Lodewijk Verduin

Lodewijk Verduin (1994) studeerde Nederlands aan de Universiteit van Amsterdam. Hij schrijft over literatuur en is redacteur van Tirade.