Kronieken
Amerikaanse literatuur
Naakt twaalfuurje
Al voordat Naked Lunch van William Burroughs, die na zijn optreden op het schrijverscongres in Edinburgh een zekere roem in Nederland schijnt te hebben verworven, in Amerika kon worden uitgegeven, was het boek door verschillende Amerikaanse schrijvers als een meesterwerk aangeprezen. Mary MacCarthy, die tegenwoordig overal als de kippen bij is, vond Burroughs een genie. Dan waren er de gebruikelijke schreeuwers: Henry Miller, die van de verzachte houding in Amerika t.o.v. zogeheten obscene lectuur meeprofiteert en in elke boekwinkel wel een stapel Tropic of Capricorn’s kan zien liggen, Norman Mailer, Jack Kerouac. Voor Miller is de verwarring van Naked Lunch de enige mogelijkheid voor deze tijd, want de roman is dood, allang. We hebben dit deuntje al eerder gehoord, zelfs uit minder platte monden dan die van Henry Miller. Het spreekt vanzelf dat voor Miller de roman dood is; sterker, voor hem heeft hij nooit bestaan. Norman Mailer noemt Naked Lunch: a book of beauty, great difficulty, and maniacally exquisite insight. Dit hijgerige proza doet het ergste vrezen. En Kerouac vergelijkt Burroughs dan nog even, in een adem, met Swift, Rabelais en Sterne.
Er is een soort mythe ontstaan om de persoon van Burroughs, en dit zal niemand verbazen. De miljonairszoon die van het goede miljonairspad is afgeraakt; die vijftien jaar verslaafd is geweest aan verdovende middelen (‘junk’); die geneest en dan een boek schrijft dat de reputatie krijgt in hoge mate obsceen te zijn – dit kan moeilijk tot iets anders leiden dan een salvo van schandekreten waarvan vader en zoon om beurten het slachtoffer worden. De schuldvraag wordt op de wereldmarkt beslist. Het boek trekt grote belangstelling. Alle dames kopen het.
Dit alles klinkt misschien alsof ik Burroughs als een charlatan beschouw. Ik geloof niet dat hij een charlatan is, hoewel iemand die zonder enige humor over zijn eigen boek kan schrijven: ‘Naked Lunch demands Silence from the Reader. Otherwise he is taking his own pulse…’ niet bar veel meer dan een clown of een uil kan zijn. En wat hij behalve gewezen patiënt wel is, is me uit Naked Lunch niet duidelijk gebleken.
In eerste instantie was ik het eens met Mailer: Naked Lunch is een moeilijk boek. Moeilijk om te begrijpen misschien, maar vooral moeilijk om door te komen. Het is een verward, chaotisch verslag van de ervaringen van een verslaafde. Chaotisch, want elke orde die in het materiaal zou worden aangebracht, zou een valse, niet-junk orde zijn. ‘There is only one thing a writer can write about: what is in front of his senses at the moment of writing…’ zegt hij zelf. Zo is Naked Lunch een aaneenschakeling van min of meer dramatische scenes geworden, en de moeilijkheid van het boek wordt grotendeels veroorzaakt door het feit dat er niet of vrijwel niet wordt vermeld waar wij zijn, of wat er aan de hand is. Een lange reeks karakters verschijnt ten tonele. Ze dragen vreemde namen, junk-namen, naar ik aanneem, zoals: The Vigilante, The Rube, Lee The Agent, A.J., Clem and Jody the Ergot Twins, Hassan O’Leary the After Birth Tycoon, en anderen. Behalve die namen komen we weinig van ze te weten, hoewel het allen duidelijk slechte mensen zijn. Vaak begint zo’n scene als een vrij realistische beschrijving, om dan geleidelijk naar een fantastische climax te verschuiven, een soort surrealistische explosie. De volgorde van de stukken lijkt vrij willekeurig, hoewel er een zekere ontwikkeling naar het eind is: het begin van het boek is nog tamelijk samenhangend, het eind is een machteloos gestamel.
Wat brengt iemand er toe om een boek als dit tot een meesterwerk uit te roepen? Het technisch procédé – zoiets als in Vinkenoogs Zolang te Water – is niet nieuw. Ik ben het boek gaan lezen met vrij gespannen verwachtingen, maar na een bladzij of twintig begon ik me af te vragen wat toch Burroughs ‘maniacally exquisite insights’ waren. Wat ziet Burroughs dat ik niet zie? Dat de doodstraf obsceen is? Of dat men niet voor zijn plezier verslaafd is aan junk? Dat wist ik
al, al ben ik een leek, en dat er met onze maatschappij van alles scheef zit is mij eveneens bekend.
Mailer is een opgewonden warhoofd, maar wat is Burroughs? ‘There is only one thing a writer can write about…’ zegt het orakel. Het is een van die drastische uitspraken waarin de beat-schrijvers sterk zijn. ‘What is in front of his senses at the moment of writing.’ De betekenis van zo’n uitlating moet men waarschijnlijk zintuiglijk aanvoelen. Ik begrijp er in elk geval geen woord van. Kiest de schrijver dit ‘moment of writing’? Waarom? Willekeurig, of wanneer er toevallig een massa ‘in front of his senses’ is? Wat dat dan ook mag betekenen. En nu ik een poosje hulpeloos naar deze zin heb zitten kijken, begint het ‘moment of writing’ ineens verdacht te lijken op het ogenblik van de Inspiratie, waar we vroeger al van hoorden. Maar misschien doe ik Burroughs onrecht: misschien betekent de uitspraak helemaal niets.
Schrijversverklaringen die beginnen in deze trant: ‘There is only one thing a writer can write about…’ zijn in het beste geval niet meer dan bewuste propaganda voor eigen werk. En in de inleiding tot Naked Lunch waarin Burroughs een soort kruistocht onderneemt tegen verdovende middelen en waarin even grootscheepse uitspraken staan over de junkziekte als die over het schrijven – bijv.: The junk virus is public health problem number one of the world today – schrijft Burroughs: ‘Certain passages in the book that have been called pornographic were written as a tract against capital punishment in the manner of Jonathan Swift’s Modest Proposal.’ Hier begon ik pas goed te twijfelen. Op de wijze van Swift schrijven, en dan alleen over ‘what is in front of your senses’?
In A Modest Proposal levert Swift zijn sarcastische bijdrage tot de oplossing van het Ierse vraagstuk: hij raadt de Ieren aan om hun babies vet te mesten en ze te verkopen als voedsel voor de rijke Engelsen; zo zal het gezin kleiner worden, er zal geld binnen komen en bovendien krijgen de Engelsen weer een nieuw gerecht, wat ruimschoots compensatie is voor het extra voedsel dat gekocht moet worden tijdens het vetmesten. Swift berekent de voordelen van zijn voorstel met ijzeren logica; er is geen speld tussen te krijgen. Alleen de premisse is onmenselijk, maar voor wie Swift daar verwijt
van zou durven maken lag het antwoord klaar: is het onmenselijker om de kinderen te slachten dan om ze te laten verhongeren? Het is een van de bitterste stukken proza uit de Engelse literatuur. Het ontleent zijn kracht aan Swifts woede, die uit elk woord van dit uitgebalanceerde stuk spreekt.
Ik neem aan dat de ‘certain passages’ waarover Burroughs het heeft: Hassan’s Rumpus Room (p. 74) en A.J.’s Annual Party (p. 88) zijn. Het zijn opsommingen van obsceniteiten die zich afspelen in een soort droomsfeer en die eindigen met een soort ophanging. Wie Burroughs op grond van deze stukken ervan beschuldigt pomograaf te zijn moet een erg slecht geweten hebben; Naked Lunch is zelfs een volkomen sexloos boek. Ik twijfel dan ook niet aan Burroughs morele goede bedoelingen, hoewel ik een satiricus die zijn bedoeling in een inleiding uiteenzet met het grootste wantrouwen bezie. Kan men zich een Swift voorstellen die zegt: met A Modest Proposal bedoel ik eigenlijk…? Erger vind ik dat die uitleg niet zo overbodig is als hij zou moeten zijn. Ik kan me voorstellen dat het veel mensen nauwelijks zal opvallen dat ze met een geschrift tegen de doodstraf te doen hebben. En wat heeft Burroughs tegen de doodstraf? De doodstraf is een ‘obscene, barbaric and disgusting anachronism’. Accoord, maar vanuit welke ervaring schrijft Burroughs hierover? Deze stukken zijn passieloos. Ze laten me onberoerd en ik kan er eigenlijk alleen een curiositeit in zien, een verbeten poging van Burroughs om met woede en bewogenheid te schrijven over iets waarover hij zich woedend zou willen maken. Maar de woede blijft uit, het proza wordt bloedeloos, en dat maakt dit eentonige boek voor mij bij tijd en wijle triest op een manier die Burroughs niet bedoeld kan hebben. Burroughs weet geen uitdrukking te geven aan zijn leegheid; hij is daar te leeg voor.
Het verbaast mij weinig dat Robert Lowell het werk van Burroughs aanprijst. Sommige van zijn gedichten bevatten eenzelfde catalogus van verschrikkingen die al gauw onverschilligheid bij de lezer gaan opwekken. Waarschijnlijk kwelt Burroughs zichzelf meer met zijn proza dan de lezer, uitgezonderd natuurlijk de schreeuwers voornoemd. Hij zal dat nodig hebben, want wie zichzelf kwelt merkt in elk geval dat hij nog leeft.
Een boek als Naked Lunch heeft voortdurend de suggestie dat het de Waarheid vertegenwoordigt. We kennen het recept: de kunstenaar moet De Waarheid openbaren. Hij schrijft een boek en openbaart een kleine gruizel van die Waarheid. Burroughs werkelijkheid is er een van angst en opgejaagdheid. De beste stukken zijn die waarin niets dan de persoonlijke angst wordt verbeeld. Maar verder gaat dit niet, en wanneer John Ciardi beweert dat Burroughs in werkelijkheid schrijft over ‘the destruction of all men by their consuming addictions’ en dat hij is ‘a writer of great power and artistic integrity engaged in a profoundly meaningful search for true values,’ kan ik daarop alleen antwoorden dat de heer Ciardi met zijn fraai gevormde clichés het boek zijn enige kracht ontneemt. Het boek is verontrustend omdat Burroughs naar absoluut niets zoekt, en dat lijkt me voor Burroughs kwalijker dan voor de lezer die uitgenodigd wordt om geschokt te zijn door zijn werkelijkheid. Burroughs heeft in zijn vijftien jaar verslaving talloze vreemdsoortige beroepen uitgeoefend en op buitenissige plaatsen gewoond. Van zijn ervaringen vindt men niets vermeld. Alleen hier en daar een enkel zinnetje: ‘They call me the Exterminator. At one brief point of intersection I did exercise that function and witnessed the belly dance of roaches suffocating in yellow pyretheum powder…’ Ervaring wordt zoiets nooit.
De junkie beleeft nooit iets, hij ziet niets. De enige ervaring is: junk, het gebrek eraan, het krijgen ervan:
‘I lived in one room in the Native Quarter of Tangier. I had not taken a bath in a year nor changed my clothes or removed them except to stick a needle every hour in the fibrous grey wooden flesh of terminal addiction. I never cleaned or dusted the room. Empty ampule boxes and garbage piled to the ceiling. Light and water long since turned off for non-payment. I did absolutely nothing. I could look at the end of my shoe for eight hours. I was only roused to action when the hourglass of junk ran out…’
Dit gedeelte uit de inleiding is eigenlijk het treffendste en tegelijk het meest trieste stuk uit het boek. Men heeft het gevoel dat er niet meer te vertellen is, dat het zogenaamde
‘kunstwerk’ dat volgt voortdurend deze ‘boodschap’ op een andere en weinig boeiende manier herhaalt. Dat kunstwerk is geschreven in een stijl die een vreemd mengelmoesje is van nogal plechtige officiële taal, stoere ‘big talk’, een soort kinderlijk brabbeltaaltje waarin de werkwoorden hun uitgangen verliezen, en nog het een en ander, – een taal waarvan ik aanneem dat het een soort visitekaartje is voor junkies, iets waaraan men elkaar herkent. Burroughs schijnt bij het vervaardigen van een boek niet alleen te schrijven, maar ook te knippen en te vouwen. In hoeverre Naked Lunch zijn ontstaan eraan te danken heeft lijkt me moeilijk te zeggen, maar het is een oeroude techniek om nieuwe waarheden aan het licht te brengen. Thuis speelden wij zo’n haspelspelletje met spreekwoorden, en dat leverde dan tot ieders vermaak resultaten op als: wie zijn billen brandt is goud waard, een inzicht dat vooral uitmunt door zijn onpersoonlijkheid.
Tijdens het lezen van Naked Lunch stond een ding voor mij vast: dit is een dead-end, waar geen vervolg op mogelijk is. Toch heeft Burroughs een vervolg geschreven. Het heet Novia Express. De Evergreen Review (vol. 6, no. 25) heeft er een fragment uit afgedrukt: Outskirts of the City. Er is tussen dit stuk en het vorige boek geen spoor van ontwikkeling te bespeuren. Het fragment had zonder meer ergens in Naked Lunch geplaatst kunnen worden. Het wordt gekenmerkt door dezelfde wartaal, eenzelfde afwezigheid van menselijke verhoudingen en menselijke aandoeningen. Burroughs beschrijft het vervolg zelf in Naked Lunch als: A mathematical extension of the Algebra of Need beyond the junk virus.
Niet alleen is de zin hiervan mij volslagen duister, het is bovendien loodzwaar van pretentie, en de kromme beeldspraak is nog maar een voorproefje van de woest romantische beelden die de lezer te wachten staan.
‘And his blank, periscope eyes swept the world’s surface…’
Het zij zo. Dit is bovenal groots en ernstig. Waar haalt hij het vandaan?
Henk Romijn Meijer.