Economie
Nu de redactie mij vraagt een kort stukje te schrijven over kan-niet-schelen welk boek, is dat een mooie gelegenheid om de vraag op te werpen: welk economisch boek zou je aanbevelen aan iemand die niets van economie afweet, ook niet van plan is er veel aan te doen, maar die er één keer eens iets aardigs over wil lezen? Mijn antwoord: The Worldly Philosophers van Robert L. Heilbroner1). Het gaat over de grote economen en hun theorieën, van Adam Smith tot Schumpeter. Zulke boeken zijn er vele. Maar Heilbroner laat zien, dat deze theorieën niet zomaar praatjes zijn die de gaatjes meer of minder effectief vullen; hij wijst op de sociale realiteit waaruit de theorieën zijn geboren en op de wijze, waarop deze ‘academic scribblers’ hun tijd (en soms ook de onze) beïnvloeden. Ook dergelijke samenhangen zijn meer beschreven, maar Heilbroner doet het op meeslepende wijze. Uit ieder hoofdstuk rijst een maatschappelijk beeld op: de volmaakte wereld van Smith, de zwarte wereld van Ricardo en Malthus, de onverbiddelijke wereld van Marx, het hondenen apenspel van Vebler, de verlamde wereld van Keynes, de naar het socialisme drijvende wereld van Schumpeter. Heilbroner laat als geen ander aan niet-vakmensen zien dat de economie handen en voeten heeft.
Toch kan de schrijver niet bogen op een erg goede naam in academische kringen. Veel economen vinden hem een journalist – en terecht. Heilbroner komt van Fortune, en heeft dus dezelfde leerschool doorgemaakt als de beroemde J.K. Galbraith – óók een succesvolle journalist, en belast met hetzelfde odium, al is hij dan óók professor geweest. Eén van zijn collega’s in Harvard zei tegen mij: ‘Galbraith knows quite a lot of economics for a layman.’ Zo reageert een deel van de professie op degenen die het vak bij de mensen willen brengen, in plaats van andersom.
Heilbroner’s boek is zeker vatbaar voor didactische kritiek: er komen geen curven en formules in voor, en het analytische apparaat blijft dus in het duister. Dat is voor een eerste kennismaking niet erg, maar wie verder in de economie wil
doordringen zal daar wel rekening mee moeten houden. Ook stelt Heilbroner zich hier en daar bloot aan geleerde kritiek. Hij interpreteert zijn wereldse filosofen wel eens onzuiver – voor schriftkundigen uiteraard een ernstig euvel. Maar hij is mij honderdmaal liever dan de preciese vakmensen die zo opgaan in hun vernuftige hoogstandjes, dat zij de wereld voor een doedelzak gaan verslijten. De economische wereld is namelijk geen doedelzak, en dat blijkt bij Heilbroner duidelijk. De grote samenhangen springen in het oog; het moet een bijzonder saaie geest zijn, die door de lezing van The Worldly Philosophers onberoerd blijft.
Een ander boek van dezelfde schrijver, The Making of Economic Society2), vertoont dezelfde kwaliteiten en ik beveel het om dezelfde redenen bij u aan. Het is ingegeven, dunkt mij, door verbazing: hoe kon deze wonderlijke samenleving ooit ontstaan? Als deze verbazing zich aan de lezer meedeelt is de grondslag gelegd voor de synthese van lering en vermaak; een synthese waaraan steeds dringender behoefte bestaat. Het zou best kunnen blijken, dat iemand na lezing van Heilbroner’s boek nog wat verder gaat met de economie, ook al was dat oorspronkelijk niet zijn bedoeling.
J. Pen.