Over dit hoofdstuk/artikel

Andreas Burnier

over Vincent van Gogh


1.
In Nederlands Patriciaat, jrg. 50, 1964 (uitgave van het Centraal Bureau voor Genealogie) zijn zelfs nog iets verdere voorouders van Van Gogh getraceerd, tot vroeg in de zeventiende eeuw.
2.
De mededeling van Johanna van Gogh-Bonger, in de Inleiding bij de Verzamelde Brieven, dat dit oudste kind enkele weken zou hebben geleefd (door vele latere auteurs uiteraard overgenomen) berust op een misverstand.
3.
Over Vincents relatie tot dit meisje is niets te vinden in zijn eigen, gepubliceerde, brieven. Onze enige bron is de Inleiding van zijn schoonzuster, Theo’s weduwe, bij de Verzamelde Brieven. Haar verhaal, waarvoor zij met name haar schoonmoeder zal hebben geraadpleegd, werd gepubliceerd in 1914, vierentwintig jaar na Vincent’s dood, veertig jaar nadat Vincent bij de Loyers woonde. Uit nader speurwerk in 1973 is gebleken, dat de dochter Loyer niet Ursula heette, zoals Johanna van Gogh-Bonger haar noemt, maar Eug?nie of Eugenia. Op grond van het bovenstaande achten sommigen, met name de Van Gogh-expert dr. Jan Hulsker, de ?Ursula?-tragedie en de opvatting van Johanna dat die de ?sterke verandering in Vincents karakter? zou hebben teweeggebracht te vaag, te romantisch en mogelijk fictief.
De verschillende namen lijken mij niet bijzonder, bij een van oorsprong Frans meisje dat in Engeland opgroeit. (Zo wordt, bij voorbeeld, de jonge Gladwell ook afwisselend Harry en Henry genoemd door de biografen.) In elk geval vormen de twee namen geen argument voor het verwerpen van de overige informatie van Johanna Men vermoedt thans dat zij de naam van de moeder voor die van de dochter heeft gehouden.
Theoretisch is het natuurlijk denkbaar dat er in Vincents Londense periode iets geheel anders zou zijn voorgevallen, dat de familie in 1914 met het ?Ursula?-verhaal wilde toedekken, of dat er niets diep ingrijpends tussen Vincent en ?Ursula?, of anderszins, zou zijn gebeurd en dat Vincents opmerkelijke en abrupte karakterverandering ?spontaan? zou zijn opgetreden. Erg aannemelijk is vooral het laatste niet. Zeker bij een jong mens en zeker bij iemand als Vincent zijn het meestal uiterlijke incidenten die innerlijke processen op gang brengen, ook al lagen die misschien als het ware te wachten om te worden opgewekt.
Hulskers scepsis lijkt mij derhalve onnodig. Zij zal wel mede zijn ingegeven door het misbruik dat van het ?Ursula?-gegeven is gemaakt in onbetrouwbare vies romanc?es over Vincent. Maar uiteraard is dit een irrelevant argument.
Aangezien het uitermate onwaarschijnlijk is dat wij ooit – tenzij de erven nog eens ongepubliceerde brieven zouden vrijgeven – over nieuwe informatie over de affaire ?Ursula? zullen beschikken, lijkt het mij verstandig ons te houden aan de enige bron die wij hebben, de overigens in grote lijnen nog steeds betrouwbare en gerespecteerde Inleiding van Johanna van Gogh-Bonger.