Charles B. Timmer
Russische notities
1. The Mystery of the Missing Line
‘- Und in Russland?
– In Russland haben wir alles. Wir haben
menschliche Tiere und tierische Menschen…
Wir haben Herzspezialisten und Herzenspezialisten…’
vrij naar M. Saltykov-Sjtsjedrin
In 1957 publiceerde de Herzen-specialist L. Ginzburg in Leningrad een omvangrijke studie over de memoires Feiten en gedachten van A.I. Herzen onder de titel ‘Byloje i doemy’ Gercena. In het voorafgaande jaar 1956 was bij de uitgeverij van de Akademie van wetenschappen van de ussr in Moskou een nieuwe editie van deze memoires verschenen als onderdeel van de groot opgezette Verzamelde werken in dertig delen van A.I. Herzen (1954-1965)
Deel x van deze Verzamelde werken bevat het vijfde deel van de memoires en daarbij ook de hoofdstukken die Herzen onder de overkoepelende titel Een familiedrama had samengevoegd en voor latere publicatie had gereserveerd, een publicatie die inderdaad plaatsvond, alleen een halve eeuw na de dood van de auteur.
Op p. 307 van zijn studie haalt L. Ginzburg ter karakterisering van de Duitse dichter Georg Herwegh, die als verleider van Herzens vrouw Natalie een hoofdrol vervulde in het familiedrama, een uitspraak van Herzen over deze Herwegh aan: ‘On nje lgal, no istina jemoe nitsjego nje stoila’, d.i. ‘Hij loog niet, maar de waarheid kostte hem niets’, in andere woorden: voor de waarheid hoefde hij zich niet in te spannen, geen offers te brengen.
Toen ik in deel x van de Herzen-uitgave van de Akademie van Wetenschappen deze uitspraak wilde opzoeken om hem in ruimere context te kunnen beoordelen, vond ik hem niet. De zin had moeten staan op p. 249, maar was er niet. Ik keek bij de varianten achter in het boek, bij afwijkende lezingen, bij de annotatie, zocht naar een ‘errata-lijst’ – niets. Hier deed zich, vond ik, iets merkwaardigs voor, iets dat je in de wereld van de filologie niet dikwijls aantreft: iemand citeert in 1957 in een boek over Herzen een zin uit een boek van Herzen uit 1956, maar die zin komt daar helemaal niet in voor.
Zelfs in de Sovjetunie bleek een enkeling dit wel wat vreemd te vinden en zo kwam het dat ik op zekere dag een brief ontving van een mij onbekende Rus uit Moskou, die mij deelgenoot maakte van zijn ‘wetenschappelijk onbehagen’.
Ik noem de naam van deze Sovjetrussische geleerde niet, maar geef hier een enkel, typerend fragment uit zijn in het Engels geschreven brief. Na mij in kennis te hebben gesteld van zijn verbijstering over ‘the missing line’ schreef hij: ‘… en om die reden wend ik mij tot u, geachte collega, wetend dat u van sommige dingen nogal goed op de hoogte bent – zo hebt u bij voorbeeld bij Isaak Babel een heel stel verdwenen verhalen opgegraven (unearthed) – welnu, kunt u een beetje licht op deze zaak werpen? Ik ben het met L. Ginzburg volkomen eens dat de door hem geciteerde zin van de grootste betekenis is ter kenschetsing van Herweghs karakter – en niet dat van Herwegh alleen – maar van de hele generatie van de Duitse en Westeuropese zogenaamde revolutionairen van ’40 die zo warm liepen voor “waarheid” – mits die waarheid hun niets kostte… En die zin blijkt nu opeens gestolen te zijn, verdonkeremaand, verdwenen. En dat nog wel in een Herzen-uitgave, verzorgd door de Akademie van Wetenschappen van de ussr! Als gij tijd hebt, waarde collega, probeert u dan aan dit geval dat ons verontrust wat aandacht te besteden – ons is hier ter ore gekomen dat u onder de titel Feiten en gedachten (Facts and Thoughts) de memoires van A.I. Herzen aan het vertalen bent, nou dan…’
Voor mij was deze brief natuurlijk een uitdaging. Moskou zit in zak en as en wendt zich om raad tot Amsterdam. Hier moest iets groots worden verricht. En ik begon mijn speurwerk.
De eerste vraag die ik me stelde was deze: heeft L. Ginzburg in zijn boek van 1957 wel uit de akademische editie van 1956, deel x, geciteerd? Na een kort onderzoek kon ik hier met een beslist nee op antwoorden. Ieder Russisch boek heeft op de laatste pagina een ‘colofon’ dat op zijn minst één datum bevat, vaak ook twee: die, waarop het boek in productie is genomen, dus de datum van ‘ter zetterij gegeven’ en die van het einde van de zetproductie, d.i. de datum van ‘voor afdruk ondertekend’. Welnu, deze laatste datum staat in het colofon van Ginzburgs boek en is 3 december 1956. Deel x van de Akademie-uitgave van Herzen draagt als datum ‘voor afdruk ondertekend’ 13 oktober 1956, dus ruim zes weken eerder… Het is, gezien deze data, onmogelijk dat Ginzburg uit de Akademie-uitgave van Herzen geciteerd zou hebben.
Goed, maar waar heeft hij zijn citaat op p. 307 van zijn boek dan vandaan gehaald?
Tot voor het verschijnen van de grote akademische editie in de jaren vijftig gold als de meest gezaghebbende uitgave van Herzens werken die van M.K. Lemke uit 1919-1925, de destijds vermaarde Volledig verzamelde werken en brieven in 22 delen. Voor het deel van de memoires waar het mij nu om ging moest ik deel 13 van deze editie raadplegen.
Dit deed ik met een mengsel van scepticisme en nieuwsgierigheid en – ik was daarom niet weinig verrast, toen ik de gezochte regel on nje lgal, no istina jemoe nitsjego nje stoila (‘hij loog niet, maar de waarheid kostte hem niets’) vond – afgedrukt in deel 13 van de Lemke-editie uit 1919, p. 509.
‘Petersburg’ (de oude en solide naam van wat toen de Russische hoofdstad al niet meer was) stond op de titelpagina, met het jaartal 1919, dus heel kort na de revolutie, dus een boek gedrukt en verspreid in een tijd van rampen, aan het begin van de verschrikkelijke burgeroorlog in Rusland. Op slecht papier gedrukt, met op de achterkant van de titelpagina de mededeling: ‘Van het Volkscommissariaat van Voorlichting: “Alle werken van A.I. Herzen zijn voor de duur van vijf jaren, tot 31 december 1922, gemonopoliseerd door de Russische Federatieve Sovjet Republiek. Geen enkele boekverkoper mag de in het boek vermelde prijs verhogen op straffe van verantwoording tegenover de wet van het land.”’ – Ondertekend: ‘De regeringscommissaris van de Afd. Lit. Ed. P.I. Lebedev-Poljanski.’ – (Een prijsaanduiding is in het hele boek niet te vinden).
Ik consulteerde nog een andere Sovjetrussische uitgave van latere datum, de bekende editie van Byloje i doemy (Feiten en gedachten) in één band met de dubbele pagina-kolommen uit 1946, dus weer in een jaar van crisis, ellende en hongersnood voortgebracht – en inderdaad, op p. 481 stond de bewuste zin in dezelfde bewoordingen als bij Lemke en evenals daar zonder enige commentaar. Die regel bestond dus en was geen bedenksel van de Herzen-specialist L. Ginzburg.
Maar de bronnen? Waar komt die regel in 1919 en de identieke in 1946 vandaan en waarom is hij in 1956 verdwenen? Om in 1957 weer op te duiken in het betoog van een Russische geleerde die de uitspraak belangrijk genoeg vond om in extenso te citeren?
Als basis voor zijn editie heeft M.K. Lemke met name voor het familiedrama (het gold hier immers een eerste publicatie!) gebruik kunnen maken van ‘afschriften’ die hem door Herzens oudste dochter Natalie (‘Tata’) ter beschikking waren gesteld uit de nalatenschap van haar vader. De uitgave van deze hoofdstukken in 1919 door Lemke was inderdaad een literaire sensatie van de eerste orde: onbekende Herzen teksten over intieme kanten van zijn leven. Het geheel werd toentertijd alleen wat getemperd door de politieke gebeurtenissen en de gebrekkige communicatie met de jonge Sovjetrepubliek. Het zal ook aan die abnormale omstandigheden hebben gelegen dat de kostbare afschriften van Het verhaal van een familiedrama, zoals de officiële titel luidde, na gebruik voor de Lemke editie spoorloos zijn verdwenen. Ze zijn verloren gegaan – het uiteindelijke lot van zoveel archieven.
Het staat nu wel vast dat L. Ginzburg zijn citaat uit de Lemke editie, deel 13 heeft gehaald, of wel uit de editie 1946, wat op hetzelfde neerkomt: die editie berust, zoals in een nawoord wordt vermeld, uitsluitend op reeds eerder gedrukt bronnenmateriaal. Ginzburg kende uiteraard de betrouwbaarheid van de Lemke editie en moet hebben gedacht: ‘die Akademie komt weliswaar straks met een nieuwe uitgave voor de dag, maar die zal vanzelfsprekend identiek aan mijn Lemke zijn – de tekst vertoont immers geen problemen, ik ben erin thuis, ik ken Lemke 13 van haver tot gort – dus waarom nog eens gaan vergelijken? Tijd verknoeien! Mijn boek moet verschijnen!’
Toen ik met mijn onderzoek zo ver was gekomen, ben ik het tekstgedeelte, waarin de bewuste regel voorkomt, nog eens nauwkeurig gaan bekijken. Herzen citeert eerst acht regels uit een brief van Herwegh aan hem, een brief die niet bewaard is gebleven, een brief vol zelfbeklag en een smeekbede aan Herzen hem zijn vriendschap niet te onthouden. Dan volgt – hier in mijn vertaling – het volgende: ‘Hij loog niet, maar dat verplichtte hem nergens toe. Hij loog niet, maar de waarheid kostte hem niets…’
Opeens begreep ik hoe het kwam dat in de akademische uitgave deze laatste regel was weggevallen. De oplossing was doodeenvoudig, banaal zelfs… een fout van de zetter. Die was, na de woorden ‘…verplichtte hem nergens toe’ te hebben ingetikt, een kop koffie gaan drinken, had, toen hij weer aan het werk ging even naar het beginwoord van zijn laatste regel gekeken: ‘Hij loog niet…’, zag over het hoofd dat twee zinnen na elkaar met deze woorden begonnen en – sloeg de tweede zin over – een omissie die ook door het op dit Herzen-deel gezette leger van akademische correctuurlezers niet is opgemerkt.
De oplossing van een mysterie lijkt altijd een anti-climax te moeten zijn (vandaar dat alle godsdiensten behalve de wat onnozele protestanten zo hun best doen het ‘mysterie’ in stand te houden). Wat op een akademische verduistering had geleken, op een internationaal wetenschappelijk schandaal, bleek een banale flater te zijn als gevolg van een kop koffie… Ik schaamde me zelfs het resultaat van mijn onderzoek aan mijn Moskouse correspondent te rapporteren, ook omdat wat ik gevonden had geen compliment aan het adres van de Akademie van Wetenschappen van de ussr genoemd kon worden.
‘Voor de aardigheid,’ dacht ik, kort nadat ik mijn antwoordbrief met de waarheid omtrent ‘the missing line’ had gepost, ‘voor de aardigheid ga ik toch even de tekst bekijken van het handschrift-exemplaar van A.I. Herzen dat zich hier in Amsterdam in bezit van het Internationale Instituut voor Sociale Geschiedenis bevindt: het dikke, in halfleer gebonden cahier van Alexander Herzen, verpakt in een kartonnen doos, waarin hij de hoofdstukken van Het familiedrama eigenhandig heeft neergeschreven. Het lezen van Herzens handschrift is niet veel moeilijker dan het liggen op een bed van spijkers: na enige tijd wen je eraan. Na wat in de tekst te
hebben rondgezwalkt om op de juiste koers te komen, vond ik de bewuste passage op p. 41.
En toen kwam de schok, de filologische klap die de banale oplossing die ik had gevonden en naar Moskou had doorgegeven (en die nu eerst met recht banaal werd!) plotseling weer tot mysterie maakte. Een mysterie dieper dan ooit.
Want wat ik las was het volgende – en terwille van de duidelijkheid geef ik het hele begin van de alinea hier in vertaling weer:
‘Hij loog niet – ik blijf hier expres bij stilstaan, anders is het immers onmogelijk de innerlijke zin van het hele drama te begrijpen. Hij loog niet – maar zijn waarheid kostte hem niets.’
Welnu, de laatste zin, deze mij al zo lang bezighoudende ‘missing line’, stond hier niet alleen zwart op wit, maar Herzen had hem nog extra onderstreept ook! En toen…
En toen heeft A.I. Herzen in zijn met eigen hand geschreven tekst op p. 41 van het cahier de vijf regels, beginnend met ‘Ik blijf hier expres bij stilstaan’ tot en met ‘kostte hem niets’ horizontaal doorgestreept en er boven geschreven: ‘maar dat verplichtte hem nergens toe.’
Inplaats van één mysterie van een ‘missing line’ zijn er plotseling drie ontstaan:
1. | Hoe komt het dat iemand in zijn tekst iets doorstreept, waarvan hij beweert dat het zonder die mededeling (zonder het doorgestreepte dus) onmogelijk was de ‘innerlijke zin van het hele drama te begrijpen’? |
2. | Herzen schreef de zin ‘Hij loog niet, maar… enz.’ in zijn cahier, onderstreepte die regel om nog eens extra op het belang ervan te wijzen en heeft de zo benadrukte tekst toen integraal doorgekrast – uit welke overwegingen? |
3. | De bewuste regel luidde bij M.K. Lemke en ook in de ed. 1946: ‘Hij loog niet, maar de waarheid kostte hem niets.’ Maar in Herzens handschrift-exemplaar staat duidelijk, ondanks de doorstreping: On nje lgal, no istina jego jemoe nitsjego nje stoila, d.i. ‘Hij loog niet, maar zijn waarheid kostte hem niets’ – en dat is heel wat anders. De waarheid kostte hem niets betekent bij voorbeeld: ‘voor het verwerven van inzicht in de filosofische “waarheid” omtrent het menselijk bestaan hoefde hij zich niet in te spannen’ – maar ‘zijn waarheid kostte hem niets’ betekent hier met het oog op |
Herwegh: ‘hij kon gratis maandenlang bij een bevriende dichter in Zürich wonen; hij hoefde na een huwelijk met de rijke en hem slaafs toegewijde dochter van een textielfabrikant geen hand meer uit te steken; hij kon bij de vrouw van zijn beste vriend kinderen verwekken zonder dat dit hem tot iets verplichtte. |
Georg Herwegh was al voordat hij met Herzen kennismaakte met I.S. Toergenjev bevriend en het kan niet ontkend worden dat beiden in hun leven blijk gaven van een zekere ‘koekoek-mentaliteit’, d.i. de neiging om eieren te laten uitbroeden in andermans nest – alleen Toergenjev deed dit met de noblesse van de Russische grandseigneur, Herwegh met de achterbaksheid van de Duitse Spiessbürger.
Maar wat heeft A.I. Herzen bewogen tot zo’n vandalisme in zijn eigen werk? En waarom moest mijn zo fraai opgebouwde zetfout-hypothese ter opheldering van het mysterie van de verdwenen regel zo met een paar wilde strepen van Herzen zelf worden doorgestreept?
Een sluwe commentator zou meteen hebben bedacht: ‘O, die Herzen wilde de passage van “Ik blijf hier expres bij stilstaan, enz.” doorschrappen, want die vond hij te opzettelijk, te zwaar op de hand, en toen hij eenmaal aan het schrappen was, heeft hij per ongeluk of uit balorigheid ook de volgende regel, die van dat liegen, doorgestreept.’ – Aardig bedacht, maar de bewuste pagina 41 van het handschrift biedt ons hiervoor geen spoor van enig bewijs.
De oplossing moet elders worden gezocht.
Iedere schrijver schrapt wel eens iets in zijn manuscript. Hij kan dit doen om twee redenen. Ten eerste omdat hij vindt dat een bepaald woord of zinswending uit de toon valt, overbodig is, te nadrukkelijk, slecht geformuleerd – kortom: ondeugdelijk. Alleen blijft het dan wel onverklaarbaar, als een schrijver – tenzij hij een warhoofd is – een bepaalde passage in zijn werk eerst warm aanbeveelt als onmisbaar en even later doorhaalt als overbodig. In de tweede plaats kan het motief om te schrappen bestaan uit de overweging van de auteur dat hij de betreffende passage weliswaar voortreffelijk vindt, maar dat hij hem beter in een ander opstel kan verwerken, in uitgebreider vorm, – dat hij dus zijn kruit niet wil verschieten; in dit geval is zijn schrappen van de tekst een poging om zijn kruit droog te houden voor later.
In 1856, dus vier jaren nadat het ‘familiedrama’ was geëindigd in de dood van zijn vrouw Natalie, publiceerde Herzen in de oerdegelijke Petersburgse krant Het Sint-Petersburgse Dagblad onder de titel ‘Allebei beter’ een opstel dat alleen al als daad van publicatie een opmerkelijke prestatie was: een Russische emigrant, banneling, een verstotene, iemand die door het regime van zijn burgerrechten en zijn Russische nationaliteit was beroofd en ‘een gevaarlijke misdadiger’ werd genoemd, – zo iemand neemt met een lang artikel het woord in een leidend dagblad van de residentie, weliswaar niet met zijn volle naam ondertekend, het stuk droeg de initialen ‘bw’, maar toch met een heel duidelijke ‘Herzen-stem’. Toegegeven, er waren in Rusland andere tijden op komst, althans zo leek het een jaar na de dood in 1855 van Nikolaas, die een deel van de bedompte bedstee-sfeer van het Russische geestesleven mee in het graf scheen te hebben genomen.
Het ging om een literair-critisch opstel, waarin Herzen een aantal ‘westerse’ typen onder de loep nam als Barnum, het type van de bourgeois-koopman, commerciële krachtpatser en sjacheraar, of Horace, hoofdpersoon in de gelijknamige roman van George Sand, of een Chevalier de Faublas, type van de dartele slampamper in een roman van Louvet de Couvray. Maar het was vooral de figuur van Horace die Herzen in zijn opstel op de korrel nam – het prototype van de jonge, ‘westerse’ radikaal en – voor Herzen – het portret van zijn beste vriend en grootste vijand Georg Herwegh.
Het is de moeite waard hier een fragment uit dat opstel in vertaling aan te halen – niet alleen om het meesterlijke portret dat Herzen van Herwegh in de vermomming van Horace geeft, maar ook omdat dit stuk een indicatie kan zijn van waarom hij in zijn memoires de passage met de regel ‘Hij loog niet…’ heeft geschrapt. Wat de lezer van Het Sint-Petersburgse Dagblad in no. 206 van 20 september 1856 (oude stijl) kreeg aangeboden was het volgende:
‘…Horace is zelf een affiche, een levende decoratie, de verpersoonlijking van de leugen. Een eeuwige toneelspeler die doorlopend een pose aanneemt; hem zweeft het beeld van een ideale Horace voor ogen, voor wie hij graag wil worden aangezien zodat kennissen en wildvreemden, mannen en vrouwen, ouden en jongen hem voor dat ideaal houden.
In tegenslagen en in voorspoed gaat het hem alleen om de theatrale kant ervan, hij geniet van de uitwerking op anderen; zijn epicurisme is niet simpel, maar zo te zeggen ricochetterend; hij wekt sympathieën op, waar hij van zijn kant dan niets tegenover kan stellen en die hij ook als hij het gewild had nergens door had kunnen beantwoorden; hij loopt beslist nergens warm voor als het buiten hem om gaat maar wel heeft hij oppervlakkig enig benul van het bestaan van hartstochten, een besef dat hem tot niets verplicht, hij houdt van hun prikkeling op de huid, van hun effect op het publiek, hij maakt zich wijs dat hij die hartstochten zelf beleeft, d.i. hij draait zichzelf een rad voor ogen, maar de branding hoeft maar even onrustig te worden, gevaarlijk, of hij stapt droog en wel aan land en gaat naar huis. Wanneer hij zich wel eens aan mensen hecht, dan is dat op dezelfde manier als waarop wij aan “kaviaar” of “fazant” gehecht raken. Hij kent innerlijk geen grens die hem ergens van zou kunnen afhouden, geen van die instinctieve grenslijnen die hun veto al vóór iedere overweging uitspreken. Behalve wat voor hemzelf gevaarlijk is, bestaat er voor Horace maar één ding dat hem in toom houdt – de parterre, de publieke opinie – laat hem alleen en hij gaat zijn handen nog niet wassen. Hij is nergens zo bang voor als voor de lach. Om zich uit een ridicule situatie te redden zet hij zijn zuster te schande en verraadt hij zijn vriend.
Hij is voor iedere genieting te vinden, voor iedere lekkernij (wat hem niet belet zich als een lang uitgebluste krater voor te doen). Ik ben er zeker van dat hij stiekem snoepjes koopt en die dan, na zijn deur op slot te hebben gedaan, opeet.
In zijn opvattingen is hij beslist een radikaal, hij haat de aristocratie en vooral de bankiers – maar hij is verzot op geld en hij hoeft maar een luxueuze salon te betreden met tapijten, draperieën, kandelabers, of het begint hem te duizelen, hij voelt dat hij voor die wereld geschapen is. Hem troost de gedachte dat hij die wereld aan zijn overtuigingen ten offer heeft gebracht. Geef hem een inkomen van honderdduizend franken, geef hem de woorden Monsieur le Marquis voor zijn familienaam en – hij laat u zijn huis niet meer binnen.
Dit van buiten vergulde en van binnen verdorven wezen, in wie zich
alle driften hebben ontplooid maar geen enkele hartstocht, brengt ongeluk en verderf in alle kringen van eenvoudige en rechtschapen mensen – zolang die niet inzien met wie ze te maken hebben. Uitsluitend met zichzelf bezig en met de indruk die hij wekt, kwetst hij zonder het te merken anderen in de teerste snaren van hun gemoed…
Horace is de hoofdschuldige van alle rampen die zich de laatste tijd over Europa hebben uitgestort. Hij heeft met zijn holle frasen de massa’s weten mee te slepen… alleen om ze bij het eerste teken van gevaar te verraden.’
Het staat buiten twijfel – hier spant een geroutineerd schrijver en denker als Alexander Herzen zich niet in om voor een Russisch publiek in een Russische krant een willekeurig personage uit een Frans romannetje uit de doeken te doen, nee, hij doet zijn best om een portret te geven van dat type westeuropese mens dat op het persoonlijke vlak het leven van zijn vrienden verwoest en zich op het sociaal-historische vlak voordoet als de radikale intellectueel en revolutionaire brandstichter, maar zich dan ontpopt als de bron van alle misleidingen waardoor revoluties mislukken en hele volkeren in het ongeluk worden gestort.
Zo is bij Herzen de persoonlijke tragedie gesublimeerd tot een algemeen inzicht in historisch gebeuren. De Herwegh van vlees van bloed is tot de verderf zaaiende romanheld Horace geworden. En de hersenschim Horace wordt de schim van Herzen die in Europa rondwaart en die samen met de barricaden alle illusies van de revolutie wegvaagt. Terecht maakt de Engelse Herzen-specialist Edward Acton in zijn boek Alexander Herzen and the role of the intellectual revolutionary (Cambridge 1979) de opmerking: ‘But his tragedy, and Herweghs treachery, cast a shadow over his relationship not simply with the bourgeois establishment, which he had condemned long before, but with the west as a whole…(p 98).
Toen ik dit alles goed overdacht had, schreef ik in mijn ‘final report’ aan mijn Moskouse correspondent: ‘…Aldus blijkt dat er achter “the missing line” veel meer schuilt dan wij hadden vermoed. Het lijkt nu heel plausibel dat A.I. Herzen die regel heeft geschrapt omdat hij hem in groter verband elders wilde gebruiken. Het is immers bekend dat Herzen omstreeks dezelfde tijd dat hij de bewuste passage op p. 41 van zijn manus-
cript schrapte, bezig was aan zijn opstel Allebei beter voor het Sint-Petersburgse Dagblad (Sankt-Peterboergskije Vedomosti). Herwegh was eens de verpersoonlijking van Herzens politieke idealen in het Westen. Want, vergeten we niet, – zo betoogde ik in mijn brief – dat Herzen uit Rusland naar het Westen was gekomen als overtuigd zapadnik, d.i. een op het Westen georiënteerde Rus en dat de door hem verwachte revolutie in Westeuropa is mislukt door toedoen van mannen als Herwegh op wie hij zijn hoop had gevestigd. Deze Herwegh was tegelijkertijd zijn enige en beste vriend in het Westen geweest – weliswaar een “boezemvriend die met gedachten aan zwart verraad rondliep” (hoofdstuk xxxviii, p. iii). En die, toen het verraad aan het licht kwam, hem, Herzen, zo diep vernederde als een man vernederd kan worden. De impuls die Herzen ertoe dreef – en dat al in juni 1852, zoals blijkt uit een brief van hem aan zijn oude vrienden, de Reichels – zijn memoires te gaan schrijven, kwam voor een groot deel voort uit de innerlijke behoefte van hem zich te rehabiliteren, tegenover zijn vrienden, de geschiedenis, tegenover landgenoten die hem zijn nationaliteit hadden afgepakt – tegenover de hele wereld. En Herzen heeft zich op de uitgebluste Duitse dichter Georg Herwegh gewroken niet door hem in een duel te doden maar door zichzelf tot een groot schrijver te maken.
Goede dingen ontstaan dikwijls uit faktoren die op zichzelf helemaal niet zo goed zijn. Alexander Herzen was een zelfverzekerd man, hij bezat de ijdelheid, de eigenliefde van het enig kind, hij was eerzuchtig. Een diep gekwetste ijdelheid was zeer zeker een van de faktoren die een meesterwerk in het leven hebben geroepen. Maar om dit te bereiken moest er iemand zijn geweest om hem te kwetsen en door die kwetsing aan te sporen… Bis zum Ende gedacht, zoals een uwer grote dichters, Boris Pasternak, placht te zeggen, – bis zum Ende gedacht komt het er dan misschien nog op neer dat wij het bestaan van de monumentale memoires van Alexander Herzen te danken hebben aan – Georg Herwegh.
Aldus – zo besloot ik mijn brief – blijft de teruggevonden verdwenen regel nu voor goed het uitsluitend bezit van de Herzen-specialisten. De Akademie van Wetenschappen van de ussr heeft gelijk gehad de bewuste regel niet in de tekst op te nemen, helaas deed ze dat stilzwijgend, zonder er enige commentaar aan te wijden.
Overigens is het verdwijnen van die regel eigenlijk wel jammer. Het aardige bij de Lemke-editie en die van 1946 lag hem juist in het unieke fenomeen dat de redakteuren van Herzens memoires een door de auteur geschrapte zin hadden hersteld en in de tekst opgenomen. Doorgaans gebeurt in de Sovjetunie immers het omgekeerde: regels die de auteur met bloed en tranen heeft geschreven worden door de redakteuren met één rode pennestreek doorgestreept.’
Achteraf ben ik bang dat de sovjetcensor ervoor zal zorgen dat mijn Moskouse correspondent vanwege deze laatste regel mijn brief nooit zal ontvangen.
Bij nader inzien had ik hem moeten doorstrepen…
2. Waar komt Odessa vandaan?
Dat een Russische stad ‘Odessa’ heet is zonderling: er bestaat nauwelijks een minder Russisch klinkend woord. Waar komt die vreemde, maar wel muzikaal klinkende naam voor de havenstad aan de Zwarte Zee vandaan, een naam die voor het eerst op 10 januari 1795 werd genoemd in een oorkonde over de status van het zoutdepot van de pas gestichte stad?
De benaming van steden volgt net als de naamgeving van kinderen een bepaalde mode. In de oude tijd waren woorden eindigend op -gorod of -grad (stad) in zwang: ‘Novgorod’; in de xviiie eeuw werd ook de Rus deftiger, hij zocht het in uitheemse woordvormen, met de uitgang -burg of -pol: Petersburg, Jekaterinburg, Sinveropol, Sebastopol, enz. Ook ging de voorkeur uit naar verbasteringen van Griekse woorden: Cherson, en – Odessa. Deze naam zou dan gevormd zijn naar het Oudgriekse Odessos, zoals in de oudheid een Griekse kolonie aan de noordwestkust van de Zwarte Zee moet hebben geheten. Alleen zou de oude Russische keizerin Catharina ii op haar sterfbed hebben bevolen: ‘Ik ben een vrouw en ik heers – die stad zal heersen, maar als vrouw, niet Odessos, maar met de vrouwelijke uitgang op a, odessa.’
In de toelichtingen die Vladimir Nabokov geeft bij zijn vertaling van Poesjkins roman in verzen Jevgeni Onegin noemt hij (deel iii, p. 296) de hypothese dat Odessa afgeleid zou zijn van Au-dessus (de la mer). Inder-
daad ligt de stad aan het eind van de Oekraiense steppe hoog boven de zee, ‘een stad uit zeeschuim opgeheven…’
Maar er bestaat een ander verhaal, geestiger, ook uit het Frans dat zoals bekend de voertaal was van allen die ook maar iets in de melk te brokkelen hadden. Welnu, er werd een nieuwe stad gesticht, een haven aan de Zwarte Zee op de plek waar de oude Turkse vesting Chadzjibej had gelegen. Die naam vonden de Russen zo kort na de Russisch-Turkse oorlog (1787-1791) niet passend en de nieuwe naam, Odessa, werd – zo heet het – gevonden tijdens een hofbal op 6 januari 1795. Bij de stichting van de stad en de plaatsaanwijzing ervan werd, een oud Russisch spreekwoord indachtig: ‘vodá vsemóe gospodín’ (‘water is de heer van alles’) de vraag gesteld of er ter plaatse wel genoeg zoet water was. De dichtstbijzijnde rivier lag immers op een veertig werst afstand. Voorstanders van de stichting van de stad op die plek verzekerden bij hoog en bij laag: ‘oui, oui, assez d’eau!’
Maar al kort nadat de stad er was gekomen bleek dat de situatie op het punt van zoetwater verre van gunstig was, ja, eerder catastrofaal. Het omgekeerde van wat de adviseurs zo stellig hadden verzekerd bleek het geval te zijn. Het ‘assez d’eau’ klonk als een aanfluiting. En daarom draaide een Russische grappenmaker aan het hof, toen de naamgeving voor de stad aan de orde kwam, de term gewoon om als zijnde dan meer in overeenstemming met de werkelijkheid: daar de Russen in het kyrillische schrift alle buitenlandse namen en uitdrukkingen fonetisch spellen, maakte hij van ‘assez d’eau’ of assedo, van achteren naar voren lezend, de naam odessa.
Nabokov had wel iets van deze anekdote vernomen, maar hij heeft de pointe ervan, het palindroom, niet begrepen, zoals blijkt uit zijn genoemde ‘commentary’. Hij heeft het daar over ‘those days of dreadful French puns’ en volgens een van die ‘puns’ was de naam Odessa dan ‘attributed to the frequency with which its governor, Armand Emmanuel Duc de Richelieu (1803-1815) made the optimistic retort to critics “Assez d’eau, eau d’assez!”’ en van dit eau d’assez (inderdaad ‘dreadful’ om met Nabokov te spreken), zou dan via het woord Odassé – Odessa gevormd zijn – een door Nabokov vertelde ‘joke’ waar beslist geen lachsalvo op zal zijn gevolgd.
20 december 1984