E.H. van der Beugel
Terugblik
Kanttekeningen bij 40 jaar westelijke samenwerking*
Afscheidscollege
Dames en Heren,
Voor dit afscheidscollege heb ik gekozen voor een terugblik op 40 jaar Westelijke samenwerking in de vorm van enkele kanttekeningen.
In strikte zin is het proces van Westelijke samenwerking in 1947 begonnen. Maar kanttekeningen bij 37 jaar Westelijke samenwerking klinkt nogal rommelig.1.
Bij het voorbereiden van dit college ontving ik een belangrijk en tijdig signaal van Hans Veltman, doctoraal student in de geschiedenis aan deze Universiteit, die een recente boekbespreking2. begon met de volgende woorden: ‘Menig ouder persoon beschouwt realiteitszin als het product van het voortschrijden der jaren: alles is al een keer meegemaakt en men weet inmiddels hoe de vork in de steel zit. Toch blijken deze heren op hoge leeftijd wel eens te worden overweldigd door nostalgie naar het eens aangehangen geloof in een betere, of rechtvaardiger wereld’.
Ik ga hem geruststellen. Realiteitszin heeft niet veel te maken met leeftijd; het heeft wel te maken met de noodzaak steeds een poging te doen om te weten hoe de vork in de steel zit. Dat kan niet nadelig zijn. Ik herken in het citaat een zekere wrevel tegen het cliché karakter van Nederlandse
spreekwoorden of spreuken. Ik deel die wrevel niet. Ik heb bijv. niets tegen waarheden als koeien als dat nuttig is voor een beter begrip. Men kan toch ook niet opgewekt blijven bij een belangrijk deel van de buitenlands-politieke discussie in Nederland, zonder te worden getroost door ‘zoals het klokje thuis tikt, tikt het nergens’.
Het is terecht, dat men bang is voor de dooddoener van het ‘déjà vu’. Maar als ik moet kiezen tussen de lessen van het ‘déjà vu’ of de historische amnesie, kies ik voor het eerste. Ik mag in dit verband ook wijzen op de uitspraak van George Orwell: ‘We have now sunk to a depth at which the restatement of the obvious is the first duty of intelligent men’.3. Het is geen nadeel als men München in zijn botten heeft. Niet omdat de geschiedenis zich steeds herhaalt. Dat is het verraderlijke van de geschiedenis. Wèl omdat Frankrijk en Engeland de kans lieten voorbijgaan om Hitler te ecarteren en daarmee de kans op een Tweede Wereldoorlog.4.
Maar de Tweede Wereldoorlog kwam wel, zoals Churchill voorspelde toen hij na München in een joelend Lagerhuis tegen Chamberlain zei: ‘You were given the choice between war and dishonour. You chose dishonour and you will have war’.5.
Hans Veltman registreert ook zijn angst, dat oudere heren overweldigd dreigen te worden door nostalgie.
Ik stel hem weer gerust. Nostalgie is geen wetenschappelijk, noch een politiek begrip. Het verklaart niets. Het verbetert niets en lost niets op.
Wat niemand van ons kan, noch waarschijnlijk wil afnemen is het verlangen naar de jaren, waarin de Westelijke samenwerking werd gekenmerkt door relatieve eenvoud, overzichtelijkheid en duidelijke constructieve doelstellingen. Kissinger noemde dat ‘the years where the consequences of our failures were still manageable’.
Neen, met nostalgie komen wij niet verder; met analyse of beschrijving wellicht ook niet, maar dat behoort in ieder geval ten grondslag te liggen aan wetenschappelijk en politiek denken.
De kanttekeningen, die ik in dit afscheidscollege maak hebben betrekking op een 4-tal onderwerpen.
– Eén bij Jalta en het ontstaan van de zogeheten Koude Oorlog;
– een tweede bij de Westelijke perceptie van de Sovjetunie;
– een derde bij het vraagstuk van de verhouding tussen nucleaire en conventionele strijdkrachten, en tenslotte
– een laatste bij de veranderingen, die zich in de Verenigde Staten en Europa hebben voltrokken en hun gevolgen voor de relatie tussen de Verenigde Staten en Europa – de kern van de Westelijke samenwerking.
Wanneer U nu bezorgd bent, dat het vanmiddag een latertje gaat worden, herhaal ik het woord kanttekeningen. Die sluiten zowel chronologie, systematiek en vooral ook volledigheid uit. Die geruststelling is temeer nodig, omdat ik de kanttekeningen bij de 4 genoemde onderwerpen laat voorafgaan door een kort woord over een verschijnsel dat mij al jaren boeit. Was, wat wij in die Westelijke samenwerking hebben beleefd, onderworpen aan de onverbiddelijkheid van het historisch onvermijdelijke, of kan aan sommige zaken een element van toevalligheid, pech of geluk, niet worden ontzegd? Ik geloof in dat laatste en laat ik mij beperken tot het boffen.
Waarom heeft Finland het geluk gehad om gefinlandiseerd te worden? Er zijn uitstekende boeken, die daarvoor een verklaring trachten te vinden,6. maar niemand zou zich vandaag verwonderd afvragen waarom Finland het lot zou hebben gedeeld van de Baltische Staten, noch zou daar, wanneer het zou zijn gebeurd, een Amerikaanse of Engelse haan naar hebben gekraaid.
En waarom heeft Oostenrijk in 1955 het Staatsverdrag gekregen en is nu een vrije, onbezette democratie? Alleen omdat de Sovjetunie in een ultieme poging om de Bondsrepubliek in 1954 uit de Westelijke Alliantie te houden, aan de Duitsers een spiegel wilde voorhouden van een mogelijke hereniging met neutraliteit en bewapening. Het heeft Adenauer en de Westelijke geallieerden moeite genoeg gekost om voor de weigering van dat aanbod redelijke motieven te vinden.
‘Is Germany to be neutral and disarmed?
If so, who will keep Germany disarmed?
Or is Germany to be neutral and armed?
If so who will keep her neutral?’7.
zei Eden in het Lagerhuis. Maar dat was en is ook vandaag nog voor de Duitsers niet helemaal voldoende.
Oostenrijk en Finland hebben geboft en boffen is geen strikt historische categorie.
Wanneer wij toch en marge van deze terugblik bezig zijn met het verschijnsel van het toeval, is het nuttig ons af te vragen welke mensen een invloed hebben uitgeoefend, die uitging boven de objectieve politieke omstandigheden.
In de politiek vind ik dat Adenauer daartoe behoort. Zijn consistent prioriteitenstelsel is voor de snelheid, waarmee zijn land is opgenomen in het Westelijke systeem, voor de kwaliteit van de democratie van de Bondsrepubliek en voor de bijdrage aan de Atlantische en de Europese ontwikkeling uniek. ‘He made a difference’, zoals de Angelsaksen dat onvertaalbaar zeggen.
En dan de generaal. Ook De Gaulle torent uit boven de objectieve politieke situatie.8. Ook hij ‘made a difference’, zij het in andere zin dan Adenauer. Adenauer en De Gaulle deelden het wantrouwen tegen het politieke oordeelsvermogen van hun eigen volk. Zij volgden de publieke opinie niet, maar zij gaven er leiding aan.
Jean Monnet behoort tot die groep, niet als politicus, maar wèl als politieke invloed aan beide zijden van de Oceaan.9.
In het na-oorlogse Engeland is er na 1945 niemand van die categorie. Churchill’s grootheid ligt vóór 1946.
Aan de andere kant van de Oceaan is de vraag moeilijker te beantwoorden. Acheson was een groot Minister van Buitenlandse Zaken, maar als hij er niet was geweest hadden de objectieve omstandigheden en de kwaliteit van het toenmalige politieke ‘establishment’ in de Verenigde Staten een andere Minister van Buitenlandse zaken opgeleverd, die dezelfde politiek zou hebben gevolgd.
Truman behoort waarschijnlijk wel tot de toevalstreffers in de beste zin van het woord. Toch is de vraag of een andere President het ook zo zou hebben gedaan – de vraag van ‘het verschil’ – moeilijker te beantwoorden dan in het geval van Adenauer, De Gaulle en Monnet.
Kissinger, die ik zozeer bewonder en aan wie ik vele colleges heb gewijd, was een virtuoos incident in de Amerikaanse politiek. Maar hij behoort meer in de categorie van de intellectuele reuzen, die ons inzicht in die 40 jaar hebben verdiept en verhelderd, zoals Raymond Aron – dat baken van redelijkheid -, Michael Howard – de nuchtere gids op de duistere weg van vraagstukken van oorlog en vrede – en Stanley Hoffmann, die ons is voorgegaan in de teleurstellende herontdekking van de taaiheid van de nationale staat.10.
Kissinger onderscheidt zich van die andere formidabele denkers omdat hij op sommige punten in de praktijk heeft kunnen brengen, wat hij aan de Universiteit had bedacht.
1. Dan nu de kanttekening bij Jalta en het ontstaan van de Koude Oorlog.
Jalta staat aan het einde van de Tweede Wereldoorlog en aan het begin van de zogeheten Koude Oorlog. Zogeheten omdat het een nogal onnauwkeurig begrip is, vooral wanneer men het stelt tegenover de even onnauwkeurige notie van détente.
Het werkelijke verschil bestaat tussen oorlog of geen oorlog. Alles wat daartussen ligt, zijn gradaties van politieke spanningen zonder gewapend conflict.
Dat in Jalta Europa verdeeld werd is één van de hardnekkigste misverstanden uit de na-oorlogse periode, dat door een bont gezelschap met verschillende motieven wordt instandgehouden, onder meer door de Fransen van De Gaulle tot en met Mitterrand. De Franse afwezigheid in Jalta is daaraan niet vreemd.
Jalta werd bepaald door een aantal factoren, waarvan de locatie van de Russische legers, die al ver voorbij Polen stonden, de belangrijkste is. Jalta wordt verder gekenmerkt door het totaal verschillende prioriteitenstelsel van Roosevelt en Stalin.
Bij Roosevelt de prioriteit van universalisme en de traditionele weerzin tegen regionale allianties en invloedssferen. Bij Stalin de prioriteit van de veiligheid van de Sovjetunie door een zo groot mogelijke en duidelijke invloedssfeer aan de Russische westgrenzen. Bij beide prioriteiten een opmerking.
Er was in Amerikaanse kring een uiterst kleine minderheid, die afspraken over duidelijke invloedssferen bepleitte. De Minister van Oorlog, Henry L. Stimson, geloofde in machtsevenwicht.
De jonge diplomaat George Kennan kwam na een heldere analyse van het wezen van de Sovjetunie tot de conclusie, dat ‘a prompt and clear recognition of the division of Europe into spheres of influence and of a policy based on the fact of such decision’ wenselijk was.
De derde was Henry A. Wallace, de Secretary of Commerce.
Maar deze drie, die uit verschillende concepties tot dezelfde conclusie kwamen, hebben de gang van zaken in Jalta niet bepaald. Ze waren een irrelevante minderheid.11.
De tweede opmerking betreft de houding van de Sovjetunie. Dat Stalin veiligheid voor de Sovjetunie wilde staat vast. Dat hij ook andere doeleinden nastreefde is waarschijnlijk. Raymond Aron schreef nog in 1982: ‘De opvatting dat Moskou slechts naar veiligheid streeft overtuigt alleen blinden en dwazen’.12.
Het derde kenmerk van Jalta was dat van de conversatie tussen doven als het aankwam op de inhoud van begrippen als verkiezingen, vrijheid en democratie. Op die punten was Jalta een joint-venture tussen pyromanen en de brandweer.
Tenslotte stond Roosevelt in Jalta onder druk van zijn verlangen om de Sovjetunie na afloop van de oorlog in Europa in te schakelen in de strijd tegen Japan, die op dat ogenblik in de perceptie van de Amerikanen lang en bloedig zou zijn. Hij was onzeker over de bruikbaarheid en het gebruik van de atoombom. En tenslotte was hij ervan overtuigd, dat Amerika snel na de oorlog zou demobiliseren en uit Europa zou verdwijnen.
In Jalta is Europa niet verdeeld. De Koude Oorlog is ontstaan onder meer door het niet nakomen van Jalta.13.
In de zomer van 1947 liep Molotof weg uit het overleg met de Fransen en de Engelsen over het antwoord op het Marshall-plan initiatief, dat zich door persoonlijk ingrijpen van Marshall ook uitstrekte tot de Sovjetunie en de Oost-Europese landen.14.
De verdeling van Europa loopt nauwkeurig langs de lijnen tussen de landen, die het Marshall-plan omhelsden en landen, die het afwezen of
gedwongen werden het af te wijzen, zoals Tsjecho-Slovakije, dat al had geaccepteerd, en Polen, dat op het punt stond te accepteren.
De vraag rijst, waarom Molotof in 1947 het Marshall-plan, dat zozeer aan het begin van de Westelijke samenwerking staat, verwierp. Waarschijnlijk hebben wij hier te maken met één van de grote vergissingen in het beleid van de Sovjetunie.15.
Als wij de laatste 40 jaar redelijk goed zijn doorgekomen – en ik meen dat dat het geval is – hebben wij dat te danken aan een combinatie van Westelijke organisatie en vergissingen van de Sovjetunie.
Even overweldigend als het materiaal is, waaruit men de werkelijke gang van zaken in Jalta kan lezen – dat houdt de mythevorming echter nauwelijks tegen – is het materiaal over het ontstaan van de Koude Oorlog, waarvoor de periode 1945-1947 bepalend was.
Ik moet mij beperken tot een conclusie.
Gegeven het karakter van de Sovjetunie en haar politiek in de twee of drie na-oorlogse jaren t.a.v. de afspraken in Jalta, de gebeurtenissen in Perzië, Griekenland en Turkije, en haar houding in de Duitse kwestie, zouden de Verenigde Staten de Koude Oorlog alleen hebben kunnen voorkomen of uitstellen door abandonering van onder meer West-Europa. Stalin was niet zo maar een ‘Realpolitiker’ net zo min als Hitler een Bismarck of een Stresemann met een andere snor was. Hij was de imposante, maar duidelijk paranoïde leider van een totalitair imperium met een allesomvattende ideologie waarin publieke opinie geen enkele rol speelde.
De politiek van de Sovjetunie en het tussen 1945 en 1947 gerijpte Amerikaanse besef, dat een zeker machtsevenwicht noodzakelijk was, maakte de Koude Oorlog onvermijdelijk.
De revisionisten van de Koude Oorlog – onzaliger nagedachtenis – hebben alles van stal gehaald om de schuld aan de Koude Oorlog te verleggen naar de Verenigde Staten. De meeste revisionisten in de geschiedenis hebben de ene mythe door een andere vervangen. De revisionisten van de Koude Oorlog onderscheiden zich door het vervangen van de waarheid door een karikaturale vertekening.16.
Mijn tweede kanttekening geldt de Westelijke perceptie van de Sovjetunie.
Het proces van Westelijke samenwerking is – zeker in de eerste 15 tot 20 jaar – sterk bepaald door een consensus die t.a.v. de dreiging van de Sovjetunie bestond.
Uit die consensus is het Marshall-plan ontstaan: de eerste grote en succesvolle poging om die samenwerking gestalte te geven. Die consensus ligt ook ten grondslag aan de Noord-Atlantische Alliantie.
Bij het ontstaan van het Europese element in de Westelijke samenwerking heeft, naast de erkenning van de noodzaak de traditionele conflicten binnen West-Europa onmogelijk te maken, de gemeenschappelijke visie op karakter en doeleinden van de Sovjetunie een essentieel bestanddeel uitgemaakt.
Binnen die consensus is er wel altijd een debat gevoerd tussen diegenen, die ervan overtuigd waren dat de Sovjetunie tewerk ging volgens een uitgekiend strategisch plan en diegenen, die eerder dachten dat zij opportunistisch gebruik zou maken van zwakke, onduidelijke of poreuze situaties in het na-oorlogse machtsevenwicht.
Ik heb die discussie steeds steriel gevonden om twee redenen. De eerste is zuiver pragmatisch. Wij weten het n.l. niet. Wij weten niets van de besluitvorming in de Sovjetunie en met ‘wij’ bedoel ik ook de President van de Verenigde Staten. Die kan n.l. wel weten waar ieder nucleair wapen van de Sovjetunie is opgesteld maar hij is even onkundig van de besluitvormingsprocessen en de machtsverhoudingen binnen de Sovjetunie als iedereen in dit auditorium.
Ik vraag Uw aandacht voor dit feit, dat historisch zonder precedent is. In een verhouding van antagonisme tussen twee landen, die beide de sleutel hebben tot de vraag van oorlog of vrede behoeft de leiding van het ene land slechts de Washington Post te lezen om de besluitvorming en de invloeden daarop te volgen en de leiding van het andere land weet niets.
De tweede reden, waarom ik het debat over ‘master plan’ versus flexibel opportunisme steriel acht is, dat de consequenties met name voor de Westelijke wereld – en daarover praat ik vanmiddag – niet verschillend zijn.
Het is wel van belang dat er in de gemeenschappelijke visie op karakter en doeleinden van de Sovjetunie scheuren zijn ontstaan.
Het spectrum loopt van het ‘evil empire’ via de overtuiging dat men in een krachtige positie moet onderhandelen teneinde erkenning en uitbreiding van gebieden van gemeenschappelijk belang te verkrijgen, tot het andere uiterste van: ‘er is eigenlijk niets aan de hand’.
Die scheuren in de consensus zijn van doorslaggevend belang voor de cohesie van de Westelijke samenwerking.
Bijna alle meningsverschillen in de Westelijke wereld kunnen worden herleid tot verschillende percepties van de Sovjetunie.
De wijze waarop wij onze defensie organiseren, de modaliteiten van de ontwapeningsonderhandelingen, het wel of niet gemeenschappelijk optreden buiten het gebied van de navo, de economische politiek t.a.v. de Warschaupact landen zijn resultanten van onze visie op de Sovjetunie.
Als gemeenschappelijke perceptie blijft eroderen, zal de samenwerking desintegreren.
Hoe dichter wij bij dat gedeelte van het spectrum komen, dat ik heb gekenmerkt als: ‘er is eigenlijk niets aan de hand’, hoe dichter wij komen bij de politiek meest onzindelijke ontwikkeling in het programma van de waan van de dag, n.l. dat wij in Europa leven in een situatie, waarbij het Oosten door de kat en het Westen door de hond wordt gebeten. Lood om oud ijzer. Twee supermachten, die onze vrede bedreigen.
Ik ga die onzindelijkheid niet bewijzen. Wie het verschil niet ziet tussen een supermacht, gekenmerkt door een extreme openheid van de maatschappij, een onstuitbaar verlangen naar, en een grenzeloze mogelijkheid tot zelfcorrectie, kortom een democratie aan de ene kant en aan de andere kant de sinistere geslotenheid van de volledig totalitaire staat, wie dat verschil niet ziet, schakelt zich uit bij de serieuze politieke analyse. Misschien zal hij moeten erkennen, dat het verschil tussen de Atlantische Alliantie en het Warschau-pact in ieder geval is, dat wanneer er in het Warschau-pact iets misgaat, de Sovjetunie binnenloopt en wanneer er in de navo iets wezenlijks misgaat, de Verenigde Staten dreigen weg te lopen. En voor degenen, die in een overigens geheel absurd scenario, bang zijn dat Europa een soort tweede Hawaï wordt, wijs ik op het verschil tussen Hawaï en Bulgarije.
Ik acht een zeker herstel van de consensus over het karakter en de doeleinden van de Sovjetunie voor de Westelijke samenwerking van vitaal belang. Een nuchtere historische analyse kan tot geen enkele andere conclusie leiden dan dat er t.a.v. de Westelijke samenwerking een consistent primaat in de buitenlandse politiek van de Sovjetunie bestaat, n.l. de ontbinding van het Westelijke systeem via het uiteendrijven van de Verenigde Staten en West-Europa.
Wanneer wij die ontbinding fataal achten, moeten wij daaraan ons politiek handelen aanpassen door een ernstige poging de consensus te herstellen. President Carter zei na de inval in Afghanistan, dat hij in drie dagen meer geleerd had over de Sovjetunie dan in de voorafgaande 40 jaar. Hij moge een uitzondering zijn en blijven.
Mijn derde kanttekening betreft het vraagstuk van de verhouding tussen nucleaire en conventionele bewapening. Nauwelijks iets voor een kanttekening. Toch doe ik het, omdat het vraagstuk al meer dan twintig jaar een controversiële factor is in de Westelijke samenwerking.
De kern van de duizelingwekkende gecompliceerdheid van het vraagstuk is het feit, dat wapens die niemand wil gebruiken, toch noodzakelijk zijn om een gewapend conflict tussen de supermachten en hun geallieerden te voorkomen.
Vóór het begin van de zestiger jaren was er nog sprake van een zekere eenvoud van het probleem. De Verenigde Staten waren nucleair verre superieur. Datzelfde gold op conventioneel gebied voor de Sovjetunie. Derhalve moest het evenwicht worden bewaard door de dreiging van massale inzet van Amerikaanse nucleaire wapens in het geval van een militaire agressie vanuit het Oosten.
Mede vanwege de groeiende nucleaire kracht van de Sovjetunie zochten de Verenigde Staten onder het Presidentschap van Kennedy naar een strategie, die onder handhaving van een nucleaire dreiging andere opties opende dan die van capitulatie of massale vergelding. De doctrine van het aangepaste antwoord deed zijn intrede. Sinds die dagen is het vraagstuk van de verhouding tussen nucleaire en conventionele bewapening verscherpt en gecompliceerd.
Ik wil naar aanleiding van die overgang graag uiting geven aan mijn verontruste verbazing bij het lezen van een recent artikel van Robert McNamara, die de politieke en intellectuele auteur van de nieuwe doctrine was. Hij schrijft en ik citeer: ‘In long private conversations with successive Presidents – Kennedy and Johnson – I recommended, without qualification, that they never initiate under any circumstances, the use of nuclear weapons. I believe they accepted my recommendations’.17.
McNamara, wiens integriteit en intelligentie voor mij buiten twijfel staat, schrijft hier over de periode, waarin de geallieerden van de vs in de navo aan zijn lippen hingen bij het uitleggen van zijn doctrine, die als één van de hoofdbestanddelen juist wèl – zij het aangepast – inzet van nucleaire wapens inhield.
Nu in stenografie een paar opmerkingen.
1. | Bijna 40 jaar heeft één van de duidelijkste historische conflict-situaties, n.l. die tussen de Sovjetunie en de Verenigde Staten niet geleid tot een oorlog aan het centrale front. |
2. | Op politieke èn ook op morele gronden is het verantwoord om het uitblijven van dat gewapend conflict te verklaren uit het bestaan van nucleaire wapens. |
3. | Historisch staat vast, dat het bestaan van grote conventionele strijdkrachten – zelfs als zij ongeveer in evenwicht zijn – grote conflicten niet heeft voorkomen. |
4. | Bij de erkenning van de voortdurende noodzaak om ontwapeningsbesprekingen te voeren, mag men niet uit het oog verliezen dat het nucleaire wapen niet weg-onderhandeld zal worden en ook in het meest euphorisch optimisme beide partijen voldoende wapens zullen overhouden om het werkelijke dilemma in stand te houden. |
5. | De ‘no first use’-doctrine, zelfs als zij gepropageerd wordt door een zo indrukwekkend gezelschap als George Kennan, McGeorge Bundy, Gerard Smith en McNamara, verhoogt het oorlogsgevaar omdat een wapen alleen oorlogsvoorkomend werkt, wanneer de politieke wil bestaat om het te gebruiken.18. |
6. | De vrede wordt niet gediend door het van de daken schreeuwen, dat het ongeloofwaardig is dat de Verenigde Staten in Europa niet tot inzet |
van nucleaire wapens zullen overgaan omdat zij vergelding op eigen grondgebied niet willen riskeren (een moderne versie van het ‘pas mourir pour Danzig’).
Zelfs als het waar is, moeten wij ons toch blijvend realiseren, dat de vrede vooral bewaard is vanwege de marge van onzekerheid, die daarover in de Sovjetunie bestaat. Iedere politieke daad of uitspraak behoort het handhaven van die onzekerheid te dienen. |
|
7. | Als ik enkele minuten geleden heb gesproken over het zoeken naar gebieden van gemeenschappelijk belang tussen de Verenigde Staten en de Sovjetunie, heb ik onder meer gedacht aan het gemeenschappelijk belang van de supermachten bij het handhaven van de non-proliferatie. Het is n.l. zeer de vraag of het delicate evenwicht aan het centrale front voor herhaling vatbaar is in andere delen van de wereld wanneer meerdere landen over het nucleaire wapen zouden beschikken. |
8. | Tenslotte heb ik mij in het voorgaande niet gemengd in de noodzakelijke discussie over een verhoging en modernisering van het conventionele potentieel, noch in het dikwijls aan ‘science fiction’ grenzende debat over de hoogte van de atoomdrempel. Ik heb mij alleen uitgesproken tegen de waan van de dag als zou conventionele bewapening gerelateerd zijn aan vrede – wie kan zich bijv. een voorstelling maken van de onvoorstelbare catastrofe van een conventioneel conflict in Europa – en nucleaire wapens gerelateerd zijn aan oorlog. |
De feiten wijzen in een omgekeerde richting.19.
Tenslotte een kanttekening bij de veranderingen, die zich in de Verenigde Staten en Europa hebben voltrokken en hun gevolgen voor de verhouding tussen beide partners van de Westelijke samenwerking.
Als er ooit een onderwerp is, waarbij men zich moet verzetten tegen het ‘déjà vu’ sentiment, dan is het wel bij het onderwerp van de spanningen tussen de Verenigde Staten en Europa.
De wittebroodsweken hebben betrekkelijk kort geduurd. Vanaf het begin van de vijftiger jaren is het gevaar van het uit elkaar groeien van de Verenigde Staten en West-Europa een permanent object van politieke zorg en studie geweest.
Het nog steeds florerende Amerikaans-Europese gespreksforum, de ‘Bilderberg Meetings’ werd in 1953 opgericht vanwege de zorg voor het uit elkaar groeien van de Verenigde Staten en West-Europa.
Wanneer denkt U, dat het volgende citaat is geschreven?: ‘De Verenigde Staten stellen zich op het standpunt, dat de hoedanigheid van machtigste en rijkste bondgenoot weliswaar grote verplichtingen schept, maar dat zulks met zich meebrengt, dat de bondgenoten daartegenover naar vermogen een eigen bijdrage stellen, althans zolang zij niet in staat of bereid zijn constructieve alternatieven voor te stellen en te effectueren en zich voorts onthouden van initiatieven en acties, die het Amerikaanse beleid doorkruisen of in gevaar brengen’. Het is niet van de vorige week maar het is een telegram dat H.M. Ambassadeur in Washington op 8 mei 1964 aan Den Haag zond.
En zo kunnen wij jaar na jaar, feit na feit, registreren dat er spanningen zijn tussen de twee zijden van de Atlantische Oceaan.
Maar ook hier mag het ‘déjà vu’ niet overheersen in de zin, dat het steeds zo geweest is en ook steeds zo zal blijven.
De veranderingen in de Verenigde Staten zijn immens. Om een paar te noemen:
Van een consequent anti-kolonialisme, zeker tot en met Kennedy, met vèrgaande gevolgen voor de rol van de Europese bondgenoten, naar vertwijfelde zorg over wat er nu, vanuit Amerikaans perspectief, politiek in die nieuwe landen gebeurt.
Van een moralistisch escapisme met een traditie van meer dan 150 jaar naar een preoccupatie met het machtsevenwicht, waarbij de rollen van West-Europa en de Verenigde Staten geheel verwisseld lijken te zijn.
Een andere maar ook duidelijke rolverwisseling brengt de combinatie van Vietnam en Watergate teweeg in het conservatieve denken en in dat van de ‘liberals’ over veiligheidsvraagstukken.
Historisch gesproken geneigd tot isolationisme, heeft het conservatieve denken in de Verenigde Staten thans de neiging tot interventie. Historisch gesproken – zeker in de eerste 20 na-oorlogse jaren – was de ‘liberal establishment’ de gangmaker van het interventionisme en het is nu eerder geneigd tot zo groot mogelijke onthouding.
De erosie van de leidende rol van het ‘liberal establishment’ van New York en Washington, met zijn natuurlijke affiniteit met Europa, is niet alleen het gevolg van de schok van de Vietnam-Watergate combinatie.
De demografische verschuivingen in Amerika spelen ook een belangrijke rol bij het reduceren van het Europees gerichte element in de Amerikaanse buitenlandse politiek. In het Congres zitten voor het eerst sinds 1982 meer afgevaardigden van het Westen en Zuiden, dan van het Oosten en Noorden.
‘The shift from the snowbelt to the sunbelt’ is in volle gang met belangrijke consequenties voor de prioriteiten in de Amerikaanse buitenlandse politiek.
Ik ben van mening, dat die veranderingen weliswaar zullen leiden tot nog grotere complicaties, maar niet tot een fundamentele herziening van de Amerikaanse politiek ten opzichte van de Westelijke samenwerking, omdat die samenwerking stoelt op een gemeenschappelijk belang.
Of dat zo blijft hangt echter niet alleen af van de Verenigde Staten, maar ook van de West-Europese landen.
De veranderingen in West-Europa worden – in tegenstelling tot de Verenigde Staten – vooral gekenmerkt door wat er niet is gebeurd.
Toen aan George Ball, die een twintigtal jaren een leidende figuur was in de Amerikaanse buitenlandse politiek en een extreem bevorderaar van de Europese integratie, werd gevraagd of het waar was, dat de Verenigde Staten zich minder voor Europa gingen interesseren, antwoordde hij: ‘Ik kan die vraag pas beantwoorden, wanneer Europa iets interessants doet’.
De Europese partner in de Westelijke samenwerking is, gemeten aan de hoop en de verwachting van de vijftiger jaren, niet tot stand gekomen. Er is veel tot stand gekomen maar niet voldoende om de onevenwichtigheden, die de verhouding tussen de Verenigde Staten en Europa, vooral op politiek- en veiligheidsgebied, kenmerken, te mitigeren. Die onevenwichtigheid leidt tot inherente spanningen, ook wanneer men erkent, dat het verminderen van die onevenwichtigheid niet automatisch zal leiden tot een gelijkgerichte politiek van Europa en de Verenigde Staten.
Wij hebben in de vijftiger en zestiger jaren de taaiheid van de nationale staat in Europa onderschat. Wij hebben de unieke factoren van de beginja-
ren van de Europese integratie als permanent beschouwd. Dat geldt zowel voor de specifieke politieke omstandigheden als voor de veronderstelling van permanente economische groei. Wij hebben vooral ook niet gezien, dat de verzorgingsstaat zoals die in de meeste Europese landen is gegroeid, de legitimiteit van de nationale staat en het primaat van de binnenlandse politiek immens heeft versterkt.20.
Wanneer men over de Europese toekomst spreekt, loopt men het gevaar om het wenselijke en bereikbare door elkaar te halen. Wat men wel kan vaststellen is, dat het doorbreken van de stagnatie moet stoelen op Frans-Duitse overeenstemming. Wat dat betreft zijn wij terug in 1950.
Ik behoor tot degenen, voor wie de Engelse deelname aan het Europese proces hoge prioriteit had en heeft. Ik moet echter vaststellen, dat onze Engelse vrienden wel gevoelig zijn voor het fait accompli maar geen voortrekkersrol zullen vervullen. Een analyse van de na-oorlogse Engelse politiek t.a.v. Europa vertoont een merkwaardig defect in de taxatie van het belang van de Bondsrepubliek, en de Bondsrepubliek blijft in Europa de bepalende factor voor de cohesie van de Westelijke samenwerking. Frankrijk heeft daarvoor een scherp gevoel. De verhouding tot de Bondsrepubliek is daar een centrale factor in de buitenlandse politiek.21.
Dames en Heren, ik eindig dit stenogram.
Ik vind, dat het ons in het Westelijke systeem in de na-oorlogse periode per saldo niet slecht is gegaan. De vrede is bewaard en de welvaart is toegenomen. Niet overal ter wereld. Wel bij ons en vooral dankzij de instrumenten van Westelijke samenwerking.
Wat ons bedreigt is vooral wat Christoph Bertram ‘the declining internationalism’ heeft genoemd,22. de tendens naar provincialisme en het afstand nemen van de zorgen en de prioriteiten van het Westelijke systeem. Wij dreigen niet terug te vallen in een vlaggenwuivend, maar wel in een veel minder ideologisch en veel materialistischer, nationalisme.
Die tendens leidt tot irrelevantie van Europa en in de vs niet tot isolationisme maar wel tot een mate van unilateralisme, die moeilijk te rijmen valt met een redelijk functionerend Westelijk systeem.
En de toekomst? Dames en Heren, optimisme en pessimisme zijn, evenmin als nostalgie, wetenschappelijke of politieke categorieën.
De voormalige Minister van Buitenlandse Zaken van Israël, Abba Eban, heeft gezegd, dat Regeringen steeds een wijze politiek voeren, nadat alle andere alternatieven zijn uitgeput.
Ik heb de neiging om dat met hem eens te zijn. Ik geef toch de voorkeur om te eindigen met de slotwoorden in de mémoires van de door mij zo bewonderde Raymond Aron:
‘Les régimes pour lesquels j’ai plaidé et dans lesquels certains ne volent plus qu’un camouflage de pouvoir, par essence arbitraire et violent, sont fragiles et turbulents; mais tant qu’ils resteront libres, ils garderont des ressources insoupçonnees’.23.
- *
- Op 16 november 1984 nam prof. dr. E.H. van der Beugel met dit college afscheid als Bijzonder Hoogleraar in de Westelijke samenwerking na de Tweede Wereldoorlog aan de Rijksuniversiteit te Leiden.
- 1.
- Ook wanneer de wetgever mij de gelegenheid had geboden om vijf jaar later vaarwel te zeggen, was er wat dit betreft niets opgelost, want dan zou ik met 42 jaar Westelijke samenwerking hebben gezeten.
- 2.
- Internationale Spectator, Augustus 1984, blz. 474.
- 3.
- George Orwell in een boekbespreking van Bertrand Russell’s Power: A New Social Analysis, in Adelphi, Januari 1939.
- 4.
- Het is de moeite waard om naast de talloze boeken over de dertiger jaren kennis te nemen van het laatste boek van de Amerikaanse journalist William L. Shirer: 20th Century Journey Vol. II, The Nightmare Years, Little Brown, Cy. Boston 1984.
- 5.
- In onder 4 genoemd boek geciteerd op blz. 365.
- 6.
- Zie o.m. Max Jakobson: Finnish Neutrality, Hugh Evelyn, London, 1968. Hij wijst vooral op het belang van de actieve Finse rol bij het bestrijden van de Duitsers aan het einde van de oorlog; de gevolgen voor de andere Scandinavische landen, in het bijzonder voor Zweden, en de kwaliteit van de Finse diplomatie.
- 7.
- The Memoirs of Sir Anthony Eden: Full Circle, Cassell, London 1960, blz. 53-76.
- 8.
- De ?De Gaulle bibliotheek? is recentelijk aangevuld door een zeer lezenswaardig boek van Don Cook: Charles de Gaulle, A Biography, Putnam’s Sons, N. York, 1983.
- 9.
- De betekenis en de invloed van Jean Monnet, vooral in de vijftiger jaren is indrukwekkend, zeker wanneer men in aanmerking neemt, dat hij behalve in de jaren van zijn Voorzitterschap van de Kolen- en Staalgemeenschap, geen publieke functie uitoefende. Hij oefende die invloed uit bij het tot stand komen van het Schuman plan in 1950. Maar verder – en zeker in de periode van De Gaulle – was zijn invloed in andere landen veel groter dan in Frankrijk. Hij was het voorbeeld van de hoogst effectieve internationale ?lobbyist? bij Regeringen en parlementen aan beide zijden van de Oceaan.
In de vs onderhield hij nauwe banden met Administraties van verschillende politieke kleur, o.m. met Eisenhower en Dulles, maar ook met Kennedy, vooral via zijn relatie met George Ball. Dat de bevordering van de Europese eenwording zo een centraal thema werd van Amerikaanse buitenlandse politiek is voor een belangrijk deel het werk van Monnet. Zijn conceptie en werkwijze kan men bestuderen in zijn ?M?moires?, Parijs, Fayard 1976. In vrijwel iedere studie en in vele m?moires uit die periode, hetzij van Europese kant, hetzij van Amerikaanse kant, worden zijn rol en invloed geregistreerd. Ik wijs in het bijzonder op Richard Mayne, The Recovery of Europe, Weidenfeld & Nicholson, 1970; de M?moires van P.H. Spaak, Combats Inachev?s, Fayard 1969 en George W. Ball, The Past has another Pattern, Norton 1982.
- 10.
- Het is onbegonnen werk om een poging te doen tot een overzicht van de publicaties van vier zulke productieve auteurs. Een paar korte opmerkingen.
Voor een goed begrip van Kissinger’s historische werk heb ik mijn studenten altijd aangeraden zijn boek te lezen over het Congres van Wenen: A World Restored, Metternich, Castlereagh, and the Problems of Peace, 1812-1822, Houghton Mifflin, 1957 en zijn artikel The White Revolutionary: Reflections on Bismarck in Daedalus, Summer 1968.
Raymond Aron’s productie is overweldigend.
In zijn M?moires, Juliard, Paris, 1983, publiceert hij zelf een lijst, die hij noch systematisch noch volledig noemt, al ware het alleen omdat daarin zijn duizenden krantenartikelen ontbreken. H.L. Wesseling schreef een mooi herdenkingsartikel in het Hollands Maandblad 25e jr, nr. 437 (1984).
Ook Michael Howard heeft heel veel geschreven. Wie een indruk wil krijgen van de breedte en de diepgang van zijn analyse, verwijs ik naar een recente bundel van essays: The Causes of War, Unwin Paperback 1984.
Dezelfde enorme productiviteit geldt ook voor Stanley Hoffmann. De analyse van de taaiheid van de nationale staat is het best beschreven in zijn artikel ?Obstinate or obsolete?? The Fate of the Nation-State and the Case of Western Europe, in Daedalus, Summer 1966.
- 11.
- Een uitwerking van het standpunt van deze drie vindt men in Arthur Schlesinger jr., Origins of the Cold War in Foreign Affairs, October 1967. Een interessante briefwisseling tussen George Kennan en Charles Bohlen, die het meerderheidsstandpunt verdedigde in Charles Bohlen: Witness to History 1929-1969, Norton, 1973 blz. 173-178.
- 12.
- In Encounter, April 1982.
- 13.
- Over Jalta is de literatuur heel uitgebreid. Ik maak een keuze.
Charles Bohlen: op. cit. onder ii
M.C. Brands: Jalta en ?Europa voor de Europeanen? in nrc Handelsblad, 13 januari 1982
Andr? Fontaine: l’Histoire de la Guerre Froide, Deel i en ii, Fayard, 1965 en 1967 Louis Halle: The Cold War as History, Chatto & Windus, 1967
Averell Harriman: Special Envoy to Churchill and Stalin, Random House, 1975 J.L. Heldring: Jalta vergeten of eraan herinneren in nrc Handelsblad, 14 september 1984
George Kennan: American Diplomacy 1900-1965, Un. of Chicago, 1951
Jean Laloy: Entre Guerres et Paix 1945-1965, Plon, 1966
Walter Lafeber: Origins of the Cold War, John Wiley, 1971
W.W. Rostow: The Division of Europe: 1946, Gower, 1982
W.W. Rostow: The us in the World Arena, Harper & Row, 1960
- 14.
- Voor de offici?le bronnen: Documents de la Conf?rence des Ministres des Affaires Etrang?res de la France, du Royaume Uni et de l’urss tenue ? Paris du 27 Juin au 3 Juillet 1947 (Paris, 1947).
- 15.
- Het staat vast, dat het Marshall-plan aan het begin staat van de organisatie van de Westelijke samenwerking. Het was in het belang van de Sovjetunie om dat proces te vertragen. Het abrupt afbreken van de besprekingen met de Engelsen en de Fransen blijft daarom moeilijk te verklaren. Waarschijnlijk heeft toch de doorslag gegeven, dat de Sovjetunie het Marshall-plan beschouwde als een aanslag op de souvereiniteit en de geslotenheid van het Oost-Europese systeem. Bovendien gaf het de Sovjetunie de gelegenheid – waarvan zij ook uitvoerig gebruik heeft gemaakt in haar actie tegen het Plan – om de schuld van de verdeling van Europa op het Westen te laden.
- 16.
- Voor een uiteenzetting en bestrijding van de stellingen van vooraanstaande Amerikaanse revisionisten, die zich met het ontstaan van de Koude Oorlog bezig houden, zoals Williams, Fleming, Alperowitz, Horowitz en Kolko, zie Robert James Maddox: The New Left and the Origins of the Cold War, Princeton University Press, Princeton, 1973.
- 17.
- Robert S. McNamara: The Military Role of Nuclear Weapons: Perceptions and Misperceptions, in Foreign Affairs, Fall 1983, blz. 79.
- 18.
- McGeorge Bundy, George F. Kennan, Robert S. McNamara, Gerard Smith: Nuclear Weapons and the Atlantic Alliance in Foreign Affairs, Spring 1982.
- 19.
- In een recent artikel in de Internationale Spectator, augustus 1984 ?De voorlaatste oorlog overdoen?? behandelt J.G. Siccama de problemen van de oorlogsvoorkomende werking van nucleaire en conventionele wapens.
- 20.
- J.L. Heldring heeft in ?Dezer Dagen? vele malen op die ontwikkeling gewezen.
- 21.
- Zie o.m. H.L. Wesseling: ?Constanten in de Franse Buitenlandse Politiek? in de Internationale Spectator, februari 1975.
- 22.
- Rede voor de 37th International Banking Summer School op 16 augustus 1984.
- 23.
- Op. cit. onder 10, blz. 751.