[p. 25]
D. Hillenius
Zeven gedichten
Messe des pauvres
er is geen einde
dwalen, dat woord
beek in een bijna te vlak landschap
meanderend, terugkerend
afsnoerend, verbindend
kleine eilanden van zo onbeschermd leven
dat geen verschil meer
tussen pijn en diepst genieten
onze gescheiden eenheden
in zinnen samenwevend
[p. 26]
een zin uit een gesprek gevallen
een rest leesbaar van een versleten brief
of boven komen drijven uit een verhaal
diep in mij, maar dat ik niet ken
dwang voor gedachten, voltooiingslust
begin van een gedicht
[p. 27]
onwaarschijnlijk waren de dagen
de zomer die niet scheiden wilde
de rivier
de dag die aanving over de rivier
dat wij dat zagen
ik las het landschap
als een droom van zekerheid
alles had een betekenis
de zandheuvels, de bomen
de code van hun groeperingen
geluid van uilen, de doden
hun gezichten die ik niet kan opgeven
onwaarschijnlijk
in strijd met wetten
van kans, bescheidenheid
de weelde van ons samenzijn
[p. 28]
leven is vastgroeien en vluchten willen
rondgegeten voel ik de verleiding van de armoe
van de kou door het wijd open venster
verleiding van de onzekerheid
mager en gezond te worden
maar alleen als jij daar wacht
met je zwerfwagen en geitenbellen
en de keien waarmee we onze grenzen zetten
en morgen verzetten
[p. 29]
daar was een plek
die zoende ik
en wilde binnengaan
alsof ik altijd al
gewoond daar had
maar er was iets
dat wilde niet
zich niet door ons
bezweren liet
[p. 30]
Trouw
oude koolmezen hebben een langer lied
meer grensstenen voor hun gebied
wijn groeit naar binnen bij het ouder worden
trouw is vervlochten raken met een andere orde
en nooit willen ontknopen
meedragen mos, oude bloemen
verlaten nesten, bladerhopen
alles terugvinden daarin
nooit afscheid, niets verwerpen
niets sterft
[p. 31]
als je niet in mijn droom komt
zal ik van je dichten
de bomen afzoeken naar vorm
met woorden vast te houden
wat geen houvast biedt
een geur, voortvluchtige Maria
glorieus moment