Film tragi-komedie
‘La vie à l’envers’ is de eerste speelfilm van de Franse regisseur Alain Jessua. In Cannes werd hij vertoond in de Semaine de la Critique; in Venetië werd hij in dit jaar bekroond in de afdeling opera prima (eerstelingen). Het is een uitzonderlijk debuut, van een 32-jarige filmer, die na jarenlang assistent te zijn geweest van o.a. Becker, Carné en Ophüls, in 1956 een korte film ‘Léon la Lune’ maakte en daarna alle tijd nam om ‘La vie à l’envers’ te schrijven en te realiseren.
Met recht kan hier van een origineel scenario gesproken worden. Het verhaal is nl. dat van een gewone, vriendelijke jonge man, Jacques, met een lieve verloofde, een keurige betrekking en een klein flatje op Montmartre. Op een middag ontdekt hij, vroeg thuisgekomen, het plezier van alleen te zijn. In de daaropvolgende dagen breidt hij dit uit door in gezelschap van anderen zich volledig te isoleren, zich geheel te concentreren op zichzelf, eventueel via een object: zijn grote teen als hij in bad zit, het zilveren balletje van een trekautomaat, een boom in het park, een gedeelte van de rug van zijn vrouw, want al gauw na het begin van de film trouwt hij op een nogal afwezige manier met het vriendinnetje. Op de bruiloft loopt hij plots samen met haar weg en laat het diner in de steek dat hem is aangeboden door het echtpaar waarbij hij werkt. De volgende dag wordt hij er ontslagen. Werkloos heeft hij alle tijd om zijn contemplatieve manier van leven uit te proberen. Zijn vrouw begrijpt absoluut niet wat er aan de hand is, zeker wanneer hij drie dagen van huis is geweest en net doet alsof dat van geen belang is. Ze vermoedt dat er een andere vrouw is en doet een poging tot zelfmoord. De man die deze nacht kalmpjes in het hotel aan de overkant is gaan slapen ziet de volgende ochtend een oploop bij zijn deur. Hij gaat naar binnen en treft daar zijn vrouw doodziek in bed aan. Er is een dokter en een politieinspecteur. Erg onder de indruk is hij niet en als de dokter een dag later komt informeren is hij het hele geval even vergeten. Zijn vrouw begrijpt nu zijn merkwaardige toestand en ziet in dat bij elkaar blijven niet langer zin heeft. Zo goed
mogelijk verzorgd laat zij een ‘gelukkige’ Jacques achter, die nu eindelijk het rijk geheel alleen heeft. Als de arts hem een aanbod doet om gratis logies te krijgen bij een kennis in ruil voor het vertellen van zijn belevenissen op een bandrecordertje, accepteert Jacques direct.
In de laatste scène van de film, in zijn kamer van de kliniek, vertelt hij zijn verhaal, maar eindigt met de tape schoon te vegen. Hij wil zijn verblijf in de mooie witte kamer zo lang mogelijk rekken.
Dat is in grote trekken de korte inhoud. Jessua zegt zelf dat hij een avonturenfilm heeft willen maken, een ontdekkingsreis van een moderne held in zichzelf, in een tijd waar er nog maar weinig witte plekken op de wereldkaart zijn en waarin het alleen-zijn als een luxe van dubieuze aard beschouwd wordt.
De stijl is die van een tragi-komedie. Er zitten reeksen grappen in, meestal heel fijn en spiritueel. De fotografie is met opzet heel vlak gehouden, tweedimensionaal met een tenderen naar wit, d.w.z. in ‘kleur’ datgene waar Jacques onder meer naar streeft: het absolute vlekkeloze wit.
De moeilijkheid voor de onvoorbereide toeschouwer is dat Jessua zoveel mogelijk alles wil laten zien vanuit het standpunt van Jacques. Zolang we er nu bij zijn gaat dat best: Jacques kijkt naar een boom en het volgend ogenblik zien we wat zijn dwalende ogen zien tussen de takken en bladeren. Dat zijn ogen nogal rusteloos dwalen is makkelijk invoelbaar. Moeilijker is te verwerken als Jacques aan een andere figuur in de film van zijn belevenissen vertelt en bijvoorbeeld zegt dat hij het makkelijk van dag nacht kan laten worden en omgekeerd. Het panorama vanaf de Sacré Coeur zien we dan ook inderdaad snel donkeren en weer oplichten. Dan moet de toeschouwer vertalen: Jacques is daar kennelijk twee volle dagen blijven staan, maar ervaart dat achteraf als twee minuten.
Een aantal mensen zal moeite hebben met het staren van Jacques naar de voet van een ijzeren tuintafeitje of een stukje stokbrood; ikzelf heb de eerste keer niet direct begrepen waarom de vrouw in het derde kwart van de film zich zo karikaturaal gedraagt. De verklaring voor het laatste is vrij eenvoudig: op iemand als Jacques die zich zo uitzonderlijk gedraagt reageert ieder ander zelf logischerwijs ook nogal vreemd en: ook deze scènes zijn weer gezien door Jacques die er met zijn ogen een eigenaardige draai aan geeft.
Twee Nederlandse professoren in de psychiatrie, die uitgenodigd waren bij de voorpremière in het actieve Utrechtse Studiotheater, bleken bij de discussie achteraf in Jacques niet direct een patiënt te zien. Natuurlijk niet: wat zij gezien hadden was de acteur Charles Denner die ‘Jacques’ speelt op aanwijzing van regisseur Jessua!
De psychiaters zagen in Jacques in de eerste plaats iemand die
de moed heeft de beslommeringen van alle dag op afstand te schuiven, al relativeert hij wel bijzonder sterk en vervormt hij de werkelijkheid meer dan gebruikelijk en gezond is. Dat een paar mensen in Cannes de zaal uitgelopen waren omdat Jacques hen teveel irriteerde vonden zij heel vreemd!
Wie bij ‘La vie à l’envers’ de hoofdfiguur zo onverdragelijk eigenaardig vindt doen dat hij het niet langer kan aanzien is wel erg gauw uit z’n evenwicht gebracht en werd waarschijnlijk geconfronteerd met zaken die hij zelf ook doet of wil, maar dan zonder overtuiging. Jessua biedt bovendien in het personnage van Viviane, de vrouw van Jacques, voldoende mogelijkheid voor de toeschouwer zijn belangstelling meer naar een andere figuur te verleggen. Hoe verder Jacques van de wereld afraakt des te meer inzicht verwerft Viviane, die naar het eind van de film tot een ontroerende figuur uitgroeit.
Rob du Mée.