[p. 305]
[Gedichten]
Ze sjouwt zich een rotje
Op haar fietsje doorkruist zij Buitenveldert
als een vrouwtjesmerel op zoek naar voedsel
onder haar vleugels rust ik in de middag
als het jong dat volgestopt moet worden
Toch word ik niet dikker, de wodka saneert me
ik ben haar chef-kok die het eten keurt
zij let goed op of ze zwaluwen ziet
dan weet ze dat de lente mij doet afvallen
Zij heeft het vogelhuisje op de zomerplaats gezet
de vogels krijgen niets meer: alles is voor mij
ik drink 1/4 liter slagroom of het niks is
Schande, schande, roept zij, denk aan het kalfje
dat de room nu niet krijgt en jij hangwagen
zo beheert zij haar milieu en mij erin
C. Winkler
[p. 306]
Zij praat met de planten
Ze kijkt de zaadjes de grond uit
de lobelia, de leeuwebekjes en het
vingerhoedskruid, maar de Achillea
luistert niet zo goed doch de lavendel
Gehoorzaamt als kool, zo praat ze verder
de bloemen tegen de katten bewakend
gaas gespannen om ze te weren
de rozen overgeplant in de voortuin
En van de zomer bij haar border
zal zij theeschenken en plantpraten
en ik luisterend naar de bijen
Zo zullen wij gelukkig zijn onder de bloemen
de kelk voorzichtig sluitend in de avond
en ‘s morgens de zon tegemoet
C. Winkler
[p. 307]
Wezen
De langzame overbloeseming van mijn geheugen
de tijd glipt als water door de vingers
de duur lijkt een eindeloos continuum
hoe lang al dicht ik uit het niets tevoorschijn?
Ik zou niet weten wat mijn roeping is
dat ik eens per maand wat opschrijf is toevallig
de geneeskunst is diep in mij weggezakt
en dichten kan men geen roeping noemen
Eerder is het een markering van de levensweg
een steun voor het overbloesemde geheugen
het geheugen dat dichtgegroeid is met zomers
die ik groen waarnam in aangename schaduw
Zo sta ik voor het nu als pasgeborene
toekomst en verleden zijn vormeloos
alleen elk heden is een vast gegeven
de zonnestraal die 8 minuten eerder vertrok
C. Winkler
[p. 308]
In memoriam Tante Annie
Toen de prunus bloeide is zij gestorven
het carcinoom bloeide in haar lichaam
ze wist het vantevoren: ‘hoe kort, hoe lang?’
zo schreef zij mij toen de bladeren vielen
Ze hield van bloemen, vogels, reeën
en heeft nog met mijn Vader het bureau gedaan
later als ik haar opzocht op de Veluwe
dronken wij thee uit porceleinen kopjes
Ze schreef mij altijd met mijn verjaardag
haar duidelijk handschrift een paal boven water
haar Woord als de natuur waarin zij thuis was
Witte grasanjers lagen op haar graf
wit was het kruis dat zij in ‘t leven droeg
zij was een goed verpleegster en een lieve Tante
C. Winkler