Over dit hoofdstuk/artikel

Hans van den Bergh

over Multatuli

over Gerard Reve


1.
Handelsblad/NRC, Cultureel Supplement van 12 maart 1971.
2.
W.F. Hermans, Het sadistisch universum, Amsterdam 19686, blz. 108.
3.
O.a. H.A. Gomperts in Het Parool van 7 december 1963; Renate Rubinstein in Vrij Nederland van 29 februari 1964; H. Romijn Meijer in het Hollands Maandblad van november 1964; W. Boswinkel in Kunst van Nu van januari 1964.
4.
A. Koestler, The art of creation. London 19704, blz. 329.
5.
Deze, voor mij iets signifikanter aanhaling is een variant van de tekst zoals die in het Verzameld Werk staat afgedrukt. Voor het overige zal ik mij aan die tekst houden, maar deze, iets explicieter formulering haal ik aan uit de vijfde druk, Rotterdam 1881.
6.
Vgl. een uitspraak van Van het Reve in een interview (afgenomen door Bibeb) in Vrij Nederland van 10 oktober 1964: ?Trouwens je kunt wel hopen dat in je werk de waarheid voelbaar wordt, maar de waarheid kan niet geuit worden. Alles behoeft beperking, stilering.?
Voor veel Van het Reve – citaten ben ik dank verschuldigd aan R.S. Prins, uit wiens materiaal, verzameld voor een door mij begeleide doctoraal-scriptie, ik heb mogen putten.
7.
V.W., I, blz. 309, 310.
8.
vgl. M. van Loggeur in zijn ?Havelaar als Droogstoppel? (In: 100 jaar Max Havelaar. Essays over Multatuli. Door P.H. Dubois, G. Stuiveling, D. de Vries e.a. Rotterdam 1962, blz. 114-121), waar Droogstoppel psychologisch wordt geduid als de projectie van verdrongen kanten in Multatuli’s eigen persoonlijkheid: ?Er straalt ook iets door van deze onbedoelde positieve identificatie als Droogstoppel in het begin van het boek zijn mening over de dichtkunst weergeeft. Deze mening getuigt van een weldoende nuchterheid ten opzichte van de brallende rijmdwang uit Multatuli’s dagen, van de onwaardige romantiek en traditionele leugenachtigheid in de po?zie? (blz. 116).
9.
V.W., I, blz. 326.
10.
Ibid.
11.
V.W., I, blz. 256.
12.
G.K. van het Reve, Op weg naar het einde, Amsterdam, 1963, blz. 153.
13.
Ibid, blz. 158.
14.
G.K. van het Reve, Tien vrolijke verhalen, Amsterdam 1961, blz. 14.
15.
Op weg naar het einde, blz. 158.
16.
Ibid, blz. 161-162.
17.
Haagse Post van 24 april 1962.
18.
Op weg naar het einde, blz. 162.
19.
Het Parool van 17 december 1963.
20.
Op weg naar het einde, blz. 49. Vgl. ook een uitspraak van Van het Reve in een interview met jaap Harten (Het Vaderland van 10 augustus 1963): ?Een goed schrijver moet genoeg mysterie zien in de gewone dagelijkse dingen, als hij dat niet ziet is er iets mis met hem (…)?
21.
Literair Lustrum. Een overzicht van vijf jaar Nederlandse literatuur 1961-1966. Samengesteld door K. Fens, H.U. Jessurun d’Oliveira en J.J. Oversteegen. Amsterdam 19682, blz. 225-241.
22.
Ibid., blz. 230.
23.
Brieven van Multatuli, Bydragen tot de kennis van zyn leven, gerangschikt en toegelicht door M. Douwes Dekker-Hammink Schepel, Amsterdam 19122. Deel X, blz. 173.
24.
Ibid., deel VIII, blz. 117-118.
25.
V.W., III, blz. 543.
26.
G.K. Van het Reve, ?Zin en onzin van het experimenteel toneel? in Tirade 6 (= 1962), no. 61, blz. 38-48.
27.
Ibid., blz. 38.
28.
Ibid., blz. 42-43.
29.
Ibid., blz. 43.
30.
Literair Lustrum, blz. 226.
31.
Ibid., blz. 225.
32.
Tien vrolijke verhalen, blz. 16-17.
33.
V.W. II, blz. 464.
34.
Ibid., blz. 539.
35.
Ibid.
36.
Ibid., blz. 540.
37.
Ibid.
38.
H.H.J. de Leeuwe, Multatuli. Het drama en het toneel. Amsterdam 1950, blz. 69 (handelseditie).
39.
A.L. S?temann, De structuur van Max Havelaar; bijdrage tot het onderzoek naar de interpretatie en evaluatie van de roman. Utrecht 1966, blz. 229.
40.
V.W., I, blz. 78.
41.
S?temann, De structuur etc., blz. 234.
42.
V.W., I, blz. 169.
43.
V.W., III, blz. 334.
43.
V.W., III, blz. 334.
44.
V.W. I, blz. 138.
45.
V.W. I, blz. 142.
46.
Briefwisseling tussen Multatuli en G.L. Funke, uitgeg. door G.L. Funke. Amsterdam, Antwerpen 1947, blz. 79.
47.
Brieven, deel IX, blz. 124.
48.
J. Pee, Multatuli en de zijnen, naar onuitgegeven brieven, Amsterdam 1937 blz. 226.
49.
De Leeuwe, blz. 173.
50.
V.W. II, blz. 261.
51.
H.U. Jessurun d’Oliveira, Scheppen riep hij gaat van Au, Amsterdam 1965, blz. 155.
52.
Vgl. Op weg naar het einde, blz. 113: ?Kiezen, en over het ??n schrijven en pas daarna, of helemaal niet, over het ander, en dan nog in de juiste volgorde daar gaat het om. Die volgorde is weer afhankelijk van het verband, want bijna alles heeft met elkaar te maken, etc. Het schrijven is een kwelling, (…)?
53.
Op weg naar het einde, blz. 154.
54.
V.W., II, blz. 671.
55.
V.W., IX, blz. 115.
56.
Op weg naar het einde, blz. 157.
57.
Ibid. blz. 149.
58.
V.W., III, blz. 334.
59.
Op weg naar het einde, blz. 115.
60.
NRC van 14 mei 1965.
61.
Tien vrolijke verhalen, blz. 12.
62.
Vgl. hiervoor de artikelen van J.B.W. Polak en J. Hillner in het ?Extra Van het Revenummer? van het tijdschrift Dialoog.
63.
Tien Vrolijke verhalen, blz. 10.
64.
Op weg naar het einde, blz. 129.
65.
Frank C. Maatje, Literatuurwetenschap. Grondslagen van een theorie van het literaire werk. Utrecht 1970.
66.
Ibid. blz. 12.