Gerrit Krol
Meesters over de tijd (slot)
Weten veronderstelt werkelijkheid. We weten dat een steen, losgelaten, steeds sneller valt. Zo weten we ook dat op 10 mei 1940 Nederland in oorlog raakte met Duitsland. Maar dat op de vroege ochtend van de 22ste december 1946 Frits van Egters een wandeling door Amsterdam-Zuid maakte, zoals we aan het begin van De avonden lezen – we zeggen na deze mededeling niet dat we dat nu weten. We zijn gewoon de eerste twee voorbeelden tot de feiten te rekenen, en het laatste tot de fictie. Toch is de laatste uitspraak niet minder geloofwaardig dan de eerste twee. ‘Werkelijkheid’ is dus niet het enige criterium om iets te geloven, en niet het enige criterium om iets voor waar te houden. Met verwijzing naar ons uitgangspunt: het verschil tussen een feitelijke waarheid en een fictieve waarheid is gelegen hierin dat je de eerste kunt weten en de tweede niet.
In De historische roman, uitgave Grafiet 1988, brengt de wetenschapsfilosoof Gerard de Vries in zijn bijdrage, Referentie en traditie, naar voren dat er tussen wetenschap en kunst geen wezenlijk verschil bestaat. Beide genres ontlenen hun waarde aan onder verschillende vlag varende tradities. Deze tradities hebben de vorm van netwerken waarin oude ‘onderdelen’ gedurig worden vervangen door nieuwe. Die netwerken zullen, omdat ze beide versies van dezelfde wereld (de wereld van onze ervaringen) leveren, elkaar beconcurreren. ‘Maar het verschil,’ aldus De Vries, ‘tussen een wetenschappelijk werk en een roman is niet epistemologisch van aard. Het bestaat er niet in dat de een naar “feiten” verwijst, terwijl de ander die opmerkelijke prestatie niet kan evenaren. Beide genres “verwijzen”, en wel middels de tradities waarvan zij deel uitmaken.’
De vaststelling dat tussen wetenschap en literatuur geen principieel verschil bestaat is een uitspraak die ons behoeden wil voor domheid, maar niets waard zou zijn als zij ons niet aan een nieuwe gedachte hielp. Welnu. Als je het antwoord op de vraag naar wat dan wél het verschil is niet in een beginsel kunt vinden, zo luidt de aanwijzing, zoek het dan in een einde, het eindproduct. Het verschil tussen een roman en een wetenschappelijke
publicatie is op een kilometer afstand te zien. Een wetenschappelijk werk bevat doorgaans een index, voetnoten en altijd expliciete verwijzingen naar andere publicaties, een roman nooit. Een roman heet om die reden autonoom. Hóe autonoom een roman in werkelijkheid is, daarover zou nog wel het een en ander te zeggen zijn. Ook een roman is ingebed in de traditie van eerdere romans, en zal op zijn beurt deze traditie mee helpen bepalen. Het verschil is dat de wetenschappelijke traditie expliciet is, en de literaire traditie impliciet: zelden zal een romanschrijver zijn verbeeldingskracht ontlenen aan citaten of iets willen beweren via verwijzingen naar romans van schrijvende collega’s. In de literaire traditie kunnen uitspraken worden geïnterpreteerd en aldus nieuwe uitspraken genereren, maar het zou getuigen van slechte smaak als de auteur daarbij de helpende hand zou bieden. Wetenschap kan het evenmin zonder interpretatie stellen, maar anders dan in een roman is de interpretatie in een wetenschappelijk artikel expliciet, nadrukkelijk, ofschoon vaak – en dat siert de auteur bijzonder – door twijfels omgeven.
Literatuur over literatuur kan men, zonder dat dat nu meteen wetenschap hoeft te heten, vinden in die merkwaardige tussenvorm, het essay. Het essay citeert, voert bij voorkeur geen voetnoten, maar refereert met naam en toenaam aan ander werk. Het doet dat op een eenmalige wijze – wat het onderscheidt van een wetenschappelijk werk. De wetenschap ontleent haar waarde en overtuigingskracht aan herhaalde proeven en de herhaalbaarheid van proeven. In de literatuur, en ook in het essay, is die herhaalbaarheid gecomprimeerd en verdicht in de tekst. Een gedicht dat de moeite waard is kan duizenden keren worden gelezen en herlezen, vaak door dezelfde personen, en wordt niet zelden uit het hoofd geleerd. De mogelijkheid een wetenschappelijke tekst herhaald te gebruiken culmineert in de wiskundige formule, die op de meest uiteenlopende plaatsen kan worden ingezet en geciteerd – dezelfde formule.
Waar een verhaal citeert, daar is het even een essay. En waar een verhaal iets vertelt wat je ook op een andere manier zou kunnen weten, een feit, – daar zou je het zelfs wetenschappelijk kunnen noemen. Immers, tot de wetenschappelijke traditie hoort het, onderscheid te maken tussen weten en niet weten. Ook in de literatuur is plaats voor een zekere dosis werkelijkheid. Op de eerste bladzijde van De donkere kamer van Damocles staat te lezen:
Hij deed geen moeite hen in te halen toen de tram voorbij was. Zijn oog viel op het bord
INHALEN VERBODEN
dat hij alle dagen las als hij uit school kwam. Het staat aan de ingang van de nauwe hoofdstraat van Voorschoten. Zo nauw is de straat, dat de tramsporen naar elkaar toe kruipen en over elkaar heen gaan liggen. Nooit kunnen twee trams elkaar passeren in het centrum van het dorp.
Hier wordt iets verteld, dunkt mij, dat niet fictie is, maar een feit – in de tijd dat het verhaal speelt. Maar ook spiritueler mededelingen kun je tot de werkelijkheid rekenen. Bijvoorbeeld:
Een vrouw die men niet bezit is als een maan die hoger en hoger klimt en aan je hart zuigt; wanneer je haar echter eenmaal bezeten hebt zou je wel met je schoenen over haar gezicht willen rondlopen.
Aldus Ulrich, de man zonder eigenschappen. Het is een stelling, zoals ‘Oost West, thuis best’ een stelling is, die de meeste mensen zullen beamen. Zo zal ook Ulrichs stelling aan menige man, getroffen door de schok der herkenning, de reactie ontlokken: ‘verdomd, zo is het’. De beschrijving is gelijk aan wat hij op dat niveau als werkelijkheid ervaart en maakt hem opeens bewust. Voortaan weet hij het.
Feiten kunnen buiten ons, maar ook binnen ons bestaan. Vaak is het laatste min of meer een afbeelding van het eerste, maar soms dus blijkbaar niet. Dan zijn het alleen maar gevoelens, zoals verlangens, of angsten. Allemaal feiten. De vraag die hier nu aan de orde is is deze: in hoeverre is het bewustzijn of, laten we zeggen, een beschrijving in staat deze emoties te veranderen, bijvoorbeeld te versterken, of bij te stellen? Welk deel van een emotie is het product van een literaire of wetenschappelijke traditie en zal met deze traditie meeveranderen, en waaruit bestaat dan de harde, invariante kern van de emotie? Het interessante van deze vraag is dat hij m.m. ook geldt voor de hoofdstraat in Voorschoten, of voor een boom, of twee bomen. In hoeverre zijn twee bomen aan elkaar gelijk? Zodra je dat gaat beschrijven, komen de verschillen voor de dag. Over dit verschijnsel is een boek te schrijven: waarin komen dingen met elkaar overeen en waarin verschillen zij van elkaar? In hoeverre is het verschil bijvoorbeeld tussen man en vrouw terug te brengen tot een verschil in traditie en kan de rest verklaard worden in termen van hardware? Ik heb de vraag al ‘s eerder
gesteld: hoeveel software heb je nodig om één gram hardware te krijgen?
Ik heb bovenstaande literaire citaten tot de werkelijkheid gerekend eenvoudig omdat ze in de ott staan. Het verschil in traditie zou dan zichtbaar zijn door het verschil in genre, maar vooral aanwijsbaar door het verschil in tempus. In de traditie van de natuurwetenschap staan beweringen bijna altijd in de ott. Een appel valt, nooit ‘viel’, alle verleden waarnemingen ten spijt. Want niet al die waarnemingen worden gerapporteerd, maar de samenvattende waarneming, de theorie, die ook geldt voor alle appels die nog zullen vallen.
Elke appel valt versneld van de boom.
De natuurwetenschap ontleent haar waarde aan haar voorspellende kracht, dat is haar criterium. Dus: valt. Gisteren, vandaag en morgen. Altijd. Dat is wat je kennis noemt.
Vijfentwintig jaar geleden las ik in Dhondts roman Zeven geestige knaapjes de zin
Het lenige meisje Diana kwam de trappen afgerend.
Ik legde het boek weg, het was bijna uit, en dacht na. Ik stelde me voor dat ik in een hotel logeerde en elke ochtend, voor het raam, wachtte op de komst van Diana die, lenig en wel, de trappen af zou rennen. Hoe zou ik dat moeten beschrijven? Heel eenvoudig. Precies zoals ik het al had geformuleerd:
Elke morgen rende het lenige meisje Diana de trappen af.
Niet een lang verhaal schrijven waaruit door repeterende waarnemingen ‘s hoofdpersoons preoccupatie blijkt, maar een samenvattende zin waaruit hetzelfde blijkt. Het is een zin die me sindsdien intrigeert. Want zie de overeenkomst met de formulering van een natuurkundige wet, en zie het verschil: hij staat in de ovt.
Elke morgen vielen de appels versneld van de bomen.
Daarmee moet je het vergelijken, om te weten wat, in dergelijke uitspra-
ken, het verschil is tussen ovt en ott. In de natuurwetenschap wordt, zoals opgemerkt, de ott gebruikt, om aan te geven dat de mededeling ook voor morgen geldt. De ovt zou aangeven dat het wel ‘s de laatste keer zou kunnen zijn en dat is precies het middel dat de literatuur gebruikt om aan te geven dat er veranderingen op til zijn:
Op een morgen…
Op een morgen had de wereld zich een kwartslag gedraaid, vlogen de appels ons horizontaal om de oren en was alles anders.
Nog saillanter is het verschil tussen literatuur en wetenschap waar we te maken krijgen met een hybride activiteit als literatuurwetenschap. Wetenschap van iets dat zelf geen wetenschap is. Dat kan. Maar bladerend in zoiets als een Uittrekselpocket (uitgave Walva-Boek) zie je hoe eenvoudig het mechanisme is. Elke behandelde roman wordt samengevat en in de ott gezet. Voorbeeld:
… Woedend verlaat Moira het huis en gaat naar Kate, die haar zusje Bette op bezoek heeft. Tussen Bette en Moira klikt het niet en kort nadat Bette is vertrokken gaat ook Moira weer naar haar ogenschijnlijk beschermde wereldje met Jonas.
Als op een dag Moira en Jonas zich haasten om bij Jonas’ moeder op bezoek te gaan, voelt Moira aan de manier waarop Jonas onder de douche staat, dat hij een ander heeft. Op haar vraag of hij een vriendin heeft, antwoordt hij bevestigend. Het bezoek aan de moeder gaat niet door.
Met deze transformatie is het lezen omgezet in kennis, literatuur in wetenschap. Tijd is niet meer het middel waarmee verteld wordt, maar onderwerp van behandeling en daardoor opgeheven, een werkwijze die zich uitstrekt tot zelfs de biografie: ‘Doeschka Meijsing wordt geboren in Eindhoven in een katholiek gezin. Ze groeit op in Haarlem. Na het gymnasium studeert ze Nederlandse taal- en letterkunde. Bernlef groeit op in Amsterdam en Haarlem. Zijn leraar Nederlands, Rob Nieuwenhuis, interesseert hem voor Nescio, Carmiggelt en Elsschot. Na zijn eindexamen hbs-a is hij een halfjaar student. Gelijktijdig werkt hij in een boekwinkel.’
beweerde ik dat de gebeurtenissen een wisselende snelheid hebben. Van A naar C gaat het trager dan van A naar B, van C naar B gaat het sneller. Tenminste in een verhaal. In de natuurkundige wereld is het precies andersom. Dat komt doordat ‘ruimte’ in een verhaal werd opgevat als de ruimte die de regels innemen. Deze ruimte is evenredig aan de tijd die men nodig heeft om de regels te lezen. De tijd waarin het verhaal speelt is een heel andere tijd, en afhankelijk van wat men in de opeenvolgende regels te lezen krijgt. Tijd is hier afhankelijk van de ruimte, in wiskundige termen: tijd is een functie van ruimte:
t = f(r)
In elke zin wordt bepaald wat de tijd is, o.a. door het werkwoord in die zin, maar ook door een aantal andere expliciete aanduidingen als ‘gisteren’ (springt de tijd opeens terug) of ‘half elf’ (blijft hij even staan), ‘even later’ (slaat hij een stukje over).
Het verhaal is niets anders dan een afbeelding van ruimte op tijd. Daarin is de ruimte – van de bladzijden – homogeen en de tijd veranderlijk. In de beeldende kunst, waar we naar een schilderij kijken, of naar een beeld, is het de homogene tijd die de ruimte bepaalt. Anders dan in een verhaal is hier ruimte een functie van tijd:
r = f(t)
Elk ogenblik zien wij een ander deel van het kunstwerk, soms het geheel,
en hele stukken slaan we over. We hebben de vrijheid het te bekijken zoals we willen. Er is geen volgorde.
Hoe homogeen is de natuurkundige tijd? Gewend aan klok en kalender zijn wij geneigd de tijd uiterst homogeen te noemen. Een seconde nu is even lang als een seconde volgend jaar. Kant zag daarin een argument de tijd op te vatten als een gegeven a priori. Tijd ervaren we allemaal op dezelfde manier. Einstein volgde die lijn: ‘tijd is dat wat de klok aangeeft’. Een simpele opvatting, en maar goed ook. De consequenties van deze gedachte zijn immers al ingewikkeld genoeg.
Maar hoe reëel is een klok? Het kost enige moeite je een wereld voor te stellen zonder de regelmaat van de jaargetijden, zonder de regelmaat van dag en nacht. In zo’n wereld zou je geen klok hebben en geen kalender. Het besef van tijd wordt in het gunstigste geval opgewekt door de beweging van dingen om je heen. Een gebeurtenis wordt vastgelegd, fysisch, door coördinaten die zijn uitgedrukt in tijd en ruimte. Maar tijd, op zijn beurt, is gedefinieerd en vastgelegd door… gebeurtenissen. Dat er, door de bewegingen van onze planeet, regelmatige gebeurtenissen voorhanden zijn, maakt het ons makkelijk. Stel je een wereld voor waarin ‘tijd’ wordt bepaald door gebeurtenissen die onregelmatig verlopen, of die net begonnen zijn te lopen, of die je na een tijdje de indruk geven terug te lopen. Je zou niet beter weten dan dat ook de tijd terug te draaien was. Welnu, zo’n wereld bestaat, namelijk in ons hoofd. De ‘gebeurtenissen’, dat zijn onze gedachten en het zijn deze gedachten die bepalen hoe laat het is.
Als we een verhaal lezen worden gebeurtenissen in ons hoofd gericht en daarmee de tijd. Tussen een en ander bestaat een wisselwerking; door de tijd te bepalen krijgt een gebeurtenis zijn plaats. In een verhaal staat alles in een bepaalde volgorde. Je kunt nu eenmaal niet twee regels tegelijk lezen. In de fysische werkelijkheid kan iemand student zijn en gelijktijdig in een boekwinkel staan. In een verhaal kan dat niet, daar gebeurt dat achter elkaar. Onze ervaring dat de fysische tijd niet terug te draaien is wordt erdoor versterkt en vindt haar uitdrukking in het – lineaire – verhaal. Het verhaal laat ons, meer dan iets anders, meer zelfs dan de werkelijkheid, kennismaken met wat wij ‘noodlot’ noemen. Er is geen weg terug, er is onderweg geen zijweg en geen andere weg. Het einde is onontkoombaar, het valt samen met het einde van het boek.