[p. 313]
H.H. ter Balkt
Laaglandse hymnen
Stèle van Miró
voor Klaus van de Locht
Schapen niet meer: enkel de hongerige wolf. Hak-
selmachines op de horizon herkauwen onzichtbaar
wat hun invalt. Op het kerkplein zindert zon en
hier binnen zinderen Klaus’ aquarellen; ook zijn
vissen, rauw afgedrukt op de steen. Zelfs de Rijn
is – wellicht – een vorm van pijn. Zoals de voeten,
gespierd naderend; zoals de stemmen, al zó lang
vergeten wat hen dreef. Kwart-monden, halve kelen.
Sneller dan avondwolven is de vijand die op ons
jaagt: Habakuk schreef dat, op een dode-zeerol,
in een dor gebied gevonden. Op de Stèle van Miró
brandt een oranje zon boven wat wel een landschap
moet zijn – zonder rivier. Er is een witte ster. Er
wortelt hier, in ons, de sterke wil om te bestaan.
‘Schapen niet meer: enkel de hongerige wolf’. Anoniem Grieks epigram (vert. Ida Gerhardt)
[p. 314]
Laaglandse hymnen
Eet niet mee met je halsafsnijders
Een ster in de ruit van ‘t huis beduidt
lichtloze nacht. In de beduimelde tuin
– als bij Pinokkio’s geschilderde vuur –
kookt een flauw zonnetje gezandstraalde
kruiden; traptreden vermolmd als de voet-
zool op treden in ‘t veraste, al eeuwen
geleden verkoold Pompeï; geen vogel die
fluit in de heesters, bij zwart af neer-
hangend boven de kookpot waar een lam
zachtjes blakert. Eet niet mee, ga niet
door die deur naast de hemeltergende ster.
Blijf op de terrassen, in de bossen, bij
je oude aura. De vampiers die harten uit-
snijden, laat ze bij hun grijs vuur alleen.
[p. 315]
Laaglandse hymnen
Het korenveld
Zenegroen; vogelmelk; als gespreksstof
tussen berken, ontgaat ons veel. Geler
dan het korenveld geen gebouw op aarde
– en dit theater van ‘t brood heft veel
geel gelach omhoog, doorkriebeld, diep
bij zijn voetlicht, van muizepootjes en
korenbloem- en vogelvoet. Blauwer trilt
hitte boven ‘t korenveld dan boven vijf
steden met hun trottoirs. En eenmaal op
het korenveld binder geweest of maaier,
alle stalen aren leggen zich voor jou
neer, de een of andere dag. O vrees niet
de zeis als je gewandeld hebt, in en bij
het korenveld, de nietigste kathedraal.
[p. 316]
Laaglandse hymnen
Moed en kracht
Zoals de poot van Willie uit de kist krult,
innig alsof zij iets vasthoudt, zo rolt dit
voorjaar met een vrolijk rock ‘n roll, rond
de bereklauw de aarde uit; ‘moed en kracht’
lijken zijn bladeren en stengels te zeggen;
niets is nog verloren zolang bere- en katte-
klauwen nog in iets geloven, en de seringen-
bloesem als een stevig baken tegen de hemel
staat. Laat, hoofden, dan jullie blues varen,
de grindafgravingen op! Onder de lamp ligt
versteend koraal uit een dichtgewaaide zee;
dat is toch geen reden om te versagen! ‘Moed
en kracht’, roepen ook de kauwen en duiven,
en helder klinken de voetstappen op straat.
[p. 317]
Laaglandse hymnen
Spreuken om een ets van de rivier de Itchen en vier andere te onttoveren
aan Geert Lubberhuizen
Berg je nu voor de kunst, werkelijkheid. Deze Itchen
die geenszins de Itchen is, achter de slagboom ont-
sprongen aan gasvlammen, ontsnapt aan zijn bronnen.
Anti-etsnaald, ontbind de riempjes die de loodzware
ransel boven ons landschap houden. Welk, laffe wel-
sprekende wikke bij de ruiten waar de tolman huist;
weerlicht, bliksem, tref ‘t hart van de wiggendrijver,
de jodium lach van uithangbordenschilders die radio-
actieve uithangborden verven. Red haar die wreed lot
trof door een instrument, het mijne, in de roltongen
van verbuigers en verwoesters; van uitzetters van
averechtse sporen. Achter slagbomen: Big Ben van de
big bang van verwoesting, word fluistering; en zweef
zacht, witte bladzij, uit de zwarte boeken vandaan.