[p. 342]
Kees van Domselaar
Canto ostinato
I.
In Swaboekta dragen de meisjes paardestaarten.
Er staat een man op de hoek van de Salesta.
Een gozerd in een tabbard van zwaarmoedigheid
legt zich bij de toestand neer.
Alles wikt in een moment van verlichting.
[p. 343]
II.
In de vlakte van de stad
daalt een duif
vrij van symboliek en geheel
zonder verdere betekenis
als liefde
daalt een duif boven de hoofden
der schriftgeleerden
daalt de duif
op een deur
aan de hengsels herkent men de deur
aan de deur ontvangt men de feiten
met de feiten
verdwijnt de weg
steeds verder weg
de verte binnen
tot waar geen weg meer is
geen deur, geen duif
en geen schriftgeleerden.
[p. 344]
Voorjaar
Soms liggen de jaren voor je voeten
opgeruimd de tijd, papieren, gestapeld
voor het slapen, huishoudens, kamers
foto’s, die nog moeten.
Het zijn de dingen van een leven
van twee handen die bewaarden
in hun ijle zucht naar samenhang.
Maar het is goed, het is losgelaten.
Hoe wonderbaarlijk dan, is de herinnering
die niet om mij, maar om zichzelve
een blijvend lichaam zoekt.