Over het gehele werk

over Domenico Scarlatti


Over dit hoofdstuk/artikel

Hilda van Neck-Yoder


1.
Met in het Caribisch gebied gewortelde auteurs worden schrijvers bedoeld voor wie dat gebied hun ?thuis? is of, gedurende hun jeugd, is geweest en die dientengevolge de Europeaan als de ?ander? ervaren. Voor een discussie over de ingrijpende invloed van een buiten-Europese (d.w.z. koloniale) jeugd op de verbeeldingswereld van volwassen schrijvers, zie Rob Nieuwenhuys: Oost-Indische spiegel: Wat Nederlandse schrijvers en dichters over Indonesi? hebben geschreven vanaf de eerste jaren der Compagnie tot op heden, Amsterdam 1979. In het onderhavige artikel wordt alleen ingegaan op de verhouding van romanschrijvers tot hun publiek. Vanwege de aanzienlijke verschillen met dichters en toneelschrijvers geldt hetgeen hier beweerd wordt niet voor beide laatstgenoemde categorie?n.
2.
George Lamming zegt ronduit: ?The West Indian writer does not write for [the West Indian middle class]; nor does he write for himself. He writes always for the foreign reader.? The Pleasures of Exile (1960), London 1984, p. 43. Edgar Cairo benadrukt dat er onder de in Nederland woonachtige Surinamers weinig belangstelling voor de Surinaamse literatuur bestaat. ?Disillusies?, De Tijd, 7 juni 1985, p. 49. Zie ook Kenneth Ramchand: The West Indian Novel and its Background (2de uitg.), London 1983, spec. p. 36; en Hugo Pos: ?Surinaams en Nederlands: de tweedeling van de Surinaamse literatuur,? De Gids, 148, 1985, p. 298.
3.
Omdat het hier gaat om de reactie van de Caribische mens op de wijze waarop de Europeaan hem heeft getypeerd, is het belangrijk te wijzen op H. Hoetink: De gespleten samenleving in het Caribisch gebied; bijdrage tot de sociologie der rasrelaties in gesegmenteerde maatschappijen, Assen 1962. Hierin betoogt de auteur dat de ?moederlandse Europeaan? slechts Caribische mensen met donker uiterlijk als ?anders?, als niet-Europees, als Caribisch bestempelt. Caribische mensen met een lichte huidskleur worden door deze ?moederlandse? Europeaan als Europees (en dus als gelijk aan hemzelf en als ?normaal?) gezien, ?want in het moederlandse beeld past geen blank inheems segment? (p. 92). Maar, zo toont Hoetink aan, de Caribische mensen, ongeacht hun huidskleur, zijn sociaal en psychologisch ?kleurlingen.? Hoetink gebruikt voor de Caribische mens met lichte huidskleur de term ?blanke kleurling? (p. 104). Voor een beschrijving van de bewustwording van een ?blanke? Caribische man van zijn inheems-zijn en zijn verwantschap met de donkere mens verwijst Hoetink (p. 104) naar Cola Debrot: Mijn zuster de negerin (1935), Amsterdam 1978.
4.
Het is natuurlijk de hoop dat deze benadering ook van toepassing zal blijken te zijn op andere, niet besproken Caribische romans. Hoetink wijst echter op de betrekkelijkheid van conclusies aangaande de Cariben welke gebaseerd zijn op de literatuur in slechts een taal. H. Hoetink: ?Race? and Color in the Caribbean, Washington, dc, 1985, p. 2.
5.
Voor een diepgaande discussie over koloniale (d.w.z. ?Indische?) literatuur in het Nederlands, zie Nieuwenhuys (vgl. noot i); voor een recente discussie over koloniale literatuur in het Engels, zie Benita Parry: Conrad and Imperialism, London 1983.
6.
Voor recente uitingen van deze gespannen relatie, zie o.a. Hugo Pos (vgl. noot 2), p. 299-300; en Edgar Cairo (vgl. noot 2), p. 48-49.
7.
Albert Helman: De foltering van Eldorado; Een ecologische geschiedenis van de vijf Guyana’s, ‘s Gravenhage 1983, p. 467.
8.
Octave J.D. Mannoni: Psychologie de la colonisation, Paris 1950; Prospero and Caliban: The psychology of Colonialization, vert. Pamela Powesland, New York 1964, p. 99, 103, 108.
9.
H.J. Friedericy: ?De Bevolking van Nederlands-Indi? en het Nederlands gezag in het decennium v??r de Japanse invasie?, in H. Baudet en I.J. Brugmans: Balans van Beleid: Terugblik op de laatste halve eeuw van Nederlands-Indi?, Assen 1984, p. 70. Nieuwenhuys beschrijft Friedericy’s werk (in het bijzonder zijn roman Bontorio) als ?uniek?, ?niet alleen omdat [Bontorio] een van de weinige [romans] is die zich geheel in een Indonesische samenleving afspeelt… maar om het vermogen van Friedericy in een samenleving door te dringen met een geheel ander cultuurpatroon? (vgl. noot i, p. 499).
10.
Sylvia de Winter: ?The Necessary Background?, in Critics on Caribbean Literature, Edward Baugh, red., London 1978, p. 21.
11.
Frank Kermode, red.: Shakespeare. The Tempest, London 1954.
12.
Voor een verhandeling over de psychologische schade van assimilatie, zie Mannoni; ook Frantz Fanon: Peau noire, Masques blancs, Paris 1952.
13.
tv Interview, Literatuur en kolonialisme, vpro Nederland i, 26 mei 1985.
14.
Mieke Bal, Fokkelien van Dijk-Hemmes, Grietje van Ginneken: En Sara in haar tent lachte, Utrecht 1984, p. 12.
15.
H. van Neck-Yoder: ?The Motif of Homecoming in Cola Debrot’s Mijn zuster de negerin?, in Papers from the First Interdisciplinary Conference on Netherlandic Studies, William Fletcher, red., New York 1985, p. 49-57.
16.
Caribische mensen binnen hun eigen gemeenschap (Caliban dus zonder Prospero) staan centraal in bijvoorbeeld, Frank Martinus Anion: Dubbelspel, Amsterdam 1973; Edgar Cairo: Famir’man-sami/ Kollektieve schuld, Baarn 1976; Cola Debrot: De Vervolgden, Amsterdam 1982.
17.
Helman: Foltering, p. 320.
18.
In De Gids brengt Hugo Pos naar voren dat de Surinaamse roman ?zelden de pijn en de verwarring in eigen huis verwoordt?. p. 300.