[p. 690]
Toon Tellegen
Gedichten
Ik was eens
Ik was eens heel gelukkig
of eigenlijk zo boos
dat er een waas voor mijn ogen schoof
en ik niets meer kon zien
of denken
of alleen nog dat ik gelukkig was,
dat ik waarschijnlijk heel gelukkig was,
terwijl mijn voeten zachtjes stampten,
mijn voorhoofd losjes bonsde
en een gitzwart wolkje moeiteloos zijn weg vond
door de bezeten lucht.
[p. 691]
De regen
Ik was niet van plan aan je te denken,
maar ik had geen rekening gehouden met de regen,
en zelfs nu denk ik eigenlijk niet aan jou,
maar aan de regen,
aan alle kleuren grijs van de regen
en het begin en het eind van de regen,
ik weet alles van de regen,
nu.
[p. 692]
Na de storm
Na de storm
sprak ik niet meer tegen mijzelf,
besloot mijzelf volkomen te vergeten.
Soms begon ik nog gedachteloos met ‘Ik…’,
hield mijn adem in,
sprak niet verder meer.
Ah, wat een weelde, ik was uit mijn geheugen
verdwenen!
Het riet ruiste en steeds breder
vloeide het water, steeds kalmer, trager,
tussen weilanden door,
na de storm.
[p. 693]
De bloem
Wat moet ik met mijn zomer doen, denkt de bloem.
Bloeien! En verder niets? Niets!
En met mijn herfst? Verwelken! En verder niets? Niets!
Een middag voor een raam, tussen twee vitrages,
en met mijn winter, denkt de bloem,
wat moet ik met mijn winter doen?