[p. 129]
Marjet Cliteur
Gedichten
Overblijfsel
Papa’s tuinhek mist een bout.
Als details in het oog springen.
Die kinderstemmen verderop.
Zo op zichzelf, zo los van ouders.
Alles is normaal. Alleen
dat gat, waar de bout in zat.
(Ietwat overdone. Stop het dicht.
Laat er mos over groeien.)
Op de parkeerplaats staat een vrouw
leunend op rood-wit gestreept hek.
Het beschermt een gat in de grond.
De vrouw staart erin, komt er niet los van.
[p. 130]
Loskomwens
Gedachten zijn net pitbulls.
Eenmaal hun kaak ergens in vastgebeten
krijg je ze niet meer los.
Ik zit in de bus. Ik kom van mijn moeder.
Denk per ongeluk: op weg naar de moord.
De volgende halte wordt omgeroepen.
De laatste keer voor de moord.
Erna zal alles anders zijn.
Het erna is al begonnen.
De rode hamer om het glas in te slaan
als de deuren dichtzitten.
Alleen zo kan ik deze bus verlaten.
Hij móet crashen! Bots nu! Rij in de rivier!
Of ik opnieuw in- en in-slecht ben.
Ik danste op straat. Riep: ‘Mijn broertje is dood.’
Ze haalden me binnen en sloten de gordijnen.