The Gift (1938) is niet een van Vladimir Nabokovs (1899-1977) toegankelijkste romans. Het is het laatste boek dat hij in het Russisch schreef, en zijn beheersing van zijn moedertaal was op dat moment onovertroffen. The Gift is daarom schitterend geschreven, maar ook zo rijk aan details en ongebruikelijke woorden dat het taai en soms zelfs ondoordringbaar is. Verhaal, verbeelding en herinnering worden daarnaast zo nonchalant afgewisseld dat ik er meer dan eens gedesoriënteerd van raakte.
Het is het verhaal van Fyodor Konstantinovitch Cherdyntsev, een jonge Russische dichter die, net als Nabokov zelf, kort na de revolutie zijn thuisland verliet. Hij woont in Berlijn, waar hij deel uitmaakt van een gemeenschap van emigrés, en debuteert aldaar bij een kleine uitgeverij met ‘a thin volume entitled Poems.’ Het is een reeks autobiografische gedichten, waarin Fyodor de helderste herinneringen aan zijn vroege kinderjaren probeert vast te leggen. Een jeugdig ziekbed, absoluut een klassieke kinderervaring, beschrijft hij als volgt:
A writing case with my note paper
Is what I most vividly see:
The leaves are adorned with a horseshoe
And my monogram. I had become
Quite an expert in twisted initials,
Intaglio seals, dry flattened flowers
(Which a little girl sent me from Nice)
And sealing wax, red and bronze-gleaming.
Dit project deed me denken aan Zes (2016), de mooie eerste dichtbundel van Mathijs Gomperts (1988), waarin vrijwel hetzelfde gepoogd wordt. Ieder gedicht van Gomperts behandelt een losse indruk uit zijn kindertijd. Ook zijn vader, moeder en broers worden zo terloops geportretteerd. In tegenstelling tot Nabokov probeert Gomperts nadrukkelijker vast te houden aan de taal van zijn vroegere zelf. Zijn toon is minder gedragen, lichtvoetiger:
De radio in de keuken
maakt grijs geluid als je erlangs loopt
ik klim op de kruk, klamp me vast
aan de plak leisteen van het aanrecht
er ik richt met mijn hand de antenne
hierheen daarheen
tegen het kruidenrekje is het geluid het beste –
In The Gift reflecteert Fyodor uitgebreid op zijn drijfveren als dichter. Dit zegt hij over zijn herinneringsgedichten (hou je vast):
‘My probing thought often turns towards that original source, towards that reverse nothingness. Thus the nebulous state of the infant always seems to me to be slow convalescence after a dreadful illness, and the receding from primal non-existence becomes an approach to it when I strain my memory to the very limit so as to taste of that darkness and use its lessons to prepare myself for the darkness to come; but, as I turn my life upside down so that birth becomes death, I fail to see at the verge of this dying-in-reverse anything that would correspond to the boundless terror that even a centenarian is said to experience when he faces the positive end (…).’
Terugdenken aan je jeugd om je voor te bereiden op de dood – ik denk niet dat Mathijs Gomperts hetzelfde voor ogen stond. Hij lijkt via zijn gedichten juist méér te willen leven. Door herinneringen op te schrijven laat Gomperts zijn vroegere zelf niet verdwijnen, maar houdt hij hem altijd bij zich, hier, in het heden.