Een droomroman. Ik kon er geen betere woorden voor vinden. Een revelatie, dat was Een kamer in Rome (2012) ook, maar wel een die vooral het bekende aan het licht bracht. Het was jaren geleden dat ik bij het lezen van fictie zo’n hevige schok van herkenning had gevoeld.
Hoofdpersonage Daniël van Duren is een student Literatuurwetenschappen, die zich bezighoudt met ‘virtuele romans’: boeken die alleen bestaan in andere boeken. Hij leest Nabokov en Borges, leeft op tijdens zijn colleges in het fraaie Bungehuis, is lid van een literair dispuut en voelt zich vooral thuis op het Spui en in een drietal historische bruine kroegen. Hier was een personage dat vrijwel exact dezelfde leefomgeving en interesses had als ikzelf, toen ik een paar jaar terug bachelorstudent in Amsterdam was – een tegelijkertijd bevreemdende en bevredigende realisatie.
Na het lezen van een mysterieuze novelle reist Daniël naar Italië om de auteur ervan op te zoeken en, uiteindelijk, zijn eigen verhaal te schrijven. Zo ontspint zich een spannend, rijk verhaal, dat met uitzonderlijk veel gevoel voor sfeer is opgetekend. Een kamer in Rome is een heerlijke roman, een intellectueel jongensboek dat in de Nederlandse letteren zijn weerga niet kent.
Toen ik het boek uithad was ik erg benieuwd hoe het Sipko Melissen (1941) precies was gelukt; hij had zich feilloos weten te verplaatsen in een jonge student op het moment dat hij zelf eerder de leeftijd van een pensionado had. In de hoop meer inzicht te krijgen in de jongere jaren van deze schrijver bestelde ik zijn debuut, de dichtbundel Gezicht op Sloten (1985). Veel informatie bood de flaptekst niet, dus ik begon meteen maar aan de gedichten.
Voor een liefhebber van Nabokov schrijft Melissen verrassend toegankelijke verzen. Niet gemaniëreerd, maar lichtvoetig en alledaags. Er worden avonden met vrienden vastgelegd, wandelingen en stadsgezichten. Naast lyrisch is hij af en toe filosofisch: in verschillende gedichten reflecteert hij op zijn verhouding tot de werkelijkheid. Soms twijfelt hij zelfs aan zijn eigen bestaan: ‘mij overvalt de twijfel / of ik hier werkelijk zit’.
De eerste afdeling bestaat uit beeldgedichten. Het titelgedicht, over een tekening van Rembrandt, sprak me onmiddellijk aan:
Gezicht op Sloten
In deze tekening kom ik thuis
de weg leidt onvermijdelijk
naar de oneffenheid
op ’t poldervlak
zomervolle bomen
houden nog verborgen
het dorp
waar ik in door wil dringen
om bij de kern te horen
in de kerk te zingen
begraven naast de toren
wachten op een jongste dag
Daarin zag ik opeens iets terug van die begeesterde student uit Een kamer in Rome: zoals Daniël toegang wil krijgen tot gesloten fictionele werelden, wil de dichter doordringen in dit afgebeelde landschap, opgenomen worden in de gemeenschap die hij in het dorp veronderstelt. Dat is wat schrijver en personage verbindt: ze willen niet alleen begrijpen, maar deel gaan uitmaken van dat wat hen fascineert.
—-
De nieuwe roman van Sipko Melissen, De vierde mei, is vorige week verschenen.