[p. 626]
De nacht
prachtig en trots is een pauw
De nacht prachtig en trots is een pauw
als de sterren krimpen
en blauw het licht verrijst als de grijzen
uit een kan van porselein.
De maan draagt een zwarte jas
met gele randen en
maakt de ochtend vochtig als een moeder,
als de rivier al van zilver is
en je boven bodemloos veel grond
oprijst als een madonna
naast me.
Musisch komt de wind van overzee
nu de zon gaat pralen
en gaatjes in je ogen priemt.
De zee maakt herinneringen zoet en
de tijd die randen speelt langs je mond
strijk je weg met
gebaren die ik wil bewaren
als een relikwie.
[p. 627]
‘s Winters
was de zee lichtblauw
‘s Winters
was de zee lichtblauw
en leken de lichtjes schimmels.
We rookten
dan als ketters
met koolstof aan de vingers:
– wit fosfor
de kleur van het gelukkige.
En keken neer
op het gebelgde zink
dat we aan de toog verloren.
O zachte handen,
zacht als vroeger.
Onze adem blond als bier
of de kleverige kleur van een schilletje,
wit geritsel
‘en je armen satéstokjes
op de plekken waar we parkeerden
in de wagen’.
O zachte handen,
nog even springerig
en geëlektriseerd,
als was het nacht.
[p. 628]
Over de Schelde
voor de haven voer de Riocras.
Als in een oorlog
hield de horizon de toekomst als een schuifdeur open.
De vogels hielden stilletjes hun bek.
Onze tranen verhard als achter glas.
Het licht
opgebaard op onze handen.
De blik
stuurs op het verleden.
De nieuwe B.S. met roze petten,
het eigen verleden zoet als suikerspek verkankerend.
Onze fietsen stonden in files achter het cachot op slot.
Over bleef het hartzeer
voor wie goed was en mieren hield in het donker.
De blik gleed
over wat verdwaasde blauwe irissen
en witte violieren op groene wankele stengels
en anjers rood en wit als van as.
En over de Schelde
voor de haven
voer de Riocras.
[p. 629]
Voorbij de wiekslag van de morgen:
grijs als water
glijdt de zon over de Schelde.
Op zondag
slenterend met een toevallige vriend
langs de rivier,
vertellen we onze leugens
leunend als verdwaalde vogels
tegen de lucht.
Om de verveling te verdrijven,
zoals het lange kijken
naar de liefste in de kerk.
Bij hoog tij
het schuim van de Schelde
boven de dijk:
een rij boerinnen met witte mutsen.
In de wolken
dezelfde gezichten uit de geschiedenisles.
En praten
tegen de verte aan,
langzaam en stoer –
zoals een dijk
schuift in zee
en de wind
met de nagalm van psalmen –
grijs
en gewijd.
Lees de Tirade Blog

Veertien
Bijna elk jaar is onze jongen jarig in de herfstvakantie. We zijn dan in Normandië, in een huis met een haard in de woonkamer en grasland voor de deur waar bonkige paardjes grazen. We wandelen er veel, ik koop voorraad op de markten en kook voor onze familie. Een man of tien, met kinderen en...
Lees verder
Met de fiets naar de trein
Ik haastte me met flinke wind tegen naar het station. Terwijl ik zwoegend op de pedalen stond schoot me de titel van een gedicht van Obe Postma (1868-1963) te binnen: ‘Mei de auto nei de trein’ (Met de auto naar de trein), dat hij in 1927 publiceerde. De opeenvolging van de twee vervoersmiddelen, en vooral...
Lees verder
Zwichten de varensmannen
Gezwicht ben ik, wist je dat wij varensmannen, de taal van de molenaars verstaan? Het is dan wel een andere taal, een landtaal maar de molenaars leven nu eenmaal ook van de wind. Met veel wind reven ze net als wij maar het minderen van de zeilen heet bij hen zwichten. Wat ik qua taal...
Lees verder
Blog archief



