Brieffragmenten van Willem Walraven
Ik hoop dat de lezers van Tirade het met mij eens zullen zijn dat het een curieuze ervaring is een briefje te vinden waarin gereageerd wordt op de geboorte van jezelf. ‘Jullie kindje’ ben ik namelijk; Walraven schreef dit nogal stekelige felicitatie-briefje aan zijn zuster Anna, die in haar ouderlijk huis, als enig meisje, altijd ‘Zus’ werd genoemd. ‘Wijnand’ was de voornaam van mijn vader.
‘Jaap’ is Walraven’s 2 jaar jongere broer Jacob, die al eerder getrouwd was, en wel met Suzanna Martijntje Peters, geboortig uit Nieuwenhoorn (op het eiland Voorne).
Het briefje is geschreven op Keboemen, waar een oliefabriek stond van de Maatschappij ‘Insulinde’. Op deze fabriek werd copra verwerkt tot een soort spijsolie en die diende weer als grondstof voor de fabricage van margarine en zeep in Nederland. Walraven was boekhouder bij ‘Insulinde’ tot ongeveer 1924, toen het concern van het toneel verdween door faillissement.
F. Schamhardt
Keboemen, 27 Juli 1920.
Beste Zus en Wijnand,
Zoo juist ontvang ik hier je briefkaart met het bericht van de geboorte van jullie kindje. Mijn eerste gedachte was zooiets van: ‘Hoe is ‘t mogelijk!’ maar bij nader inzien is het niet meer dan natuurlijk. Het is voor mij nog altijd zoo moeilijk om de veranderingen, die daar in Holland plaats hebben, dadelijk goed te begrijpen, natuurlijk omdat ik het niet allemaal meemaak en maar steeds aan jullie zit te denken, zooals je vroeger was, terwijl ik vergeet, dat alles verandert. Ik hoop, dat je niet zult twijfelen aan mijn oprecht gemeende gelukwenschen bij gelegenheid van deze heuchelijke gebeurtenis.
Ook was ik blij te hooren, dat Zus het goed maakt. Ik hoop, dat dit ook nu nog het geval is, en eveneens met de kleine. What’s his name?
En Jaap heeft ook al een dochter, om van mezelf maar niet te spreken, zoodat we langzamerhand allemaal menschen worden, die tegenover de gemeenschap onzen plicht doen. In ieder geval is er geen gevaar, dat het geslacht van de Walravens zal uitsterven, wat overigens nog niet zoo heel erg zou zijn geweest, gezien de onaangename menschen waaruit genoemd geslacht tot nu toe hoofdzakelijk heeft bestaan. Maar laten we hopen, dat het nieuwe bloed verbetering zal aanbrengen. En houdt je kleine jongen maar buiten den invloed van Flakkee, want dat komt een mensch in jaren niet te boven.
Zooals je ziet ben ik op een andere fabriek geplaatst; op een 1ste klas fabriek, moet je weten. Ik begin te behooren tot het keurcorps van Insulinde en heb sedert Juli van het vorig jaar ook aandeel in de winst. Wat dat betreft gaat het met mij goed en ik hoop, dat de toekomst geen verdere moeilijkheden meer voor me zal brengen. Ik heb moeilijkheden genoeg gehad voor een heel menschenleven. Overigens ben ik zoo mogelijk nog zenuwachtiger dan vroeger, hoeveel moeite ik me ook geef om zoo kalm mogelijk te leven. Vooral Banjoeangi heeft me geen goed gedaan. Schrijven met een pen kan ik bijna niet meer; ik kan alleen nog maar op een machine rammelen. Ik weet niet waar dat op den duur moet eindigen en hoop, dat ik voor Indische zenuwziekten gespaard zal blijven. Voor het overige ben ik wel gezond, heb geen last van koorts enz. hetgeen hier al een voornaam ding is.
Moeder is zeker wel bij jullie geweest in haar nieuwe rol van grootmama. Dat is altijd een dankbare rol. Met Jaap z’n vrouw gaat het naar ik hoor niet zoo schitterend, wat de verhouding met schoonmoeder aangaat. Ze is zeker niet voornaam genoeg. Voor het overige zijn twee vrouwen, die veel van elkaar houden, een zeldzaam verschijnsel. Ik heb het nog niet aangetroffen.
Ik eindig met mijn beste wenschen en hartelijkste groeten.
Je broer Wim.
Hieronder volgen nog twee fragmenten uit brieven aan mijn moeder, met wie geen contact meer was geweest sinds hij haar had ‘gefeliciteerd’ met de geboorte van haar eerste en enige zoon. Toen die zoon evenwel bij hem op bezoek kwam, maakte hij zich op om nauwkeurig en uitvoerig verslag te doen van het wedervaren van zijn neef. Hij was bijzonder op mij gesteld, en ik op hem, dat kon wel niet anders. Al rapporterende, vertelde hij zijn familie in Holland hoe het huishouden bij hem reilde en zeilde:
F.S.
Blimbing, 28 Februari 1939.
… Dit heeft Jaap, naar het mij toeschijnt, teveel uit het oog verloren. Zelfs zijn brieven dragen daar den stempel van. Die zijn geschreven in dien boerschen klaagtoon van slecht weer, de juun is niet priezig, ziekte en misère, en er blijft niks over voor ons, menschen, maar ten slotte houden ze toch altijd een slag om den arm, want de werkelijke bizonderheden van zijn omstandigheden heeft Jaap me nooit geschreven. Alsof ik hem had kunnen verraden, of hem iets af had kunnen nemen. Enfin, ‘t is dan nu wel gebleken, dat hij die bizonderheden niet schrijven kòn, en dat die inderdaad voor mij geheim moesten blijven. Het spijt me, dat dit alles zoo is gegaan en dat hij ons meer benadeeld heeft, dan wenschelijk was. Al schrik ik terug van hebzucht, die naar den dood van eigen ouders zit te verlangen terwille van de erfenis, het zal me altijd blijven spijten, meer om Iti dan om mezelf, dat er ten slotte uit Holland niet veel zal komen voor haar huisje, dat ze nog niet heeft. Ik had dáár altijd min of meer op gerekend en dat is toch niet graaierig of hebzuchtig, vind je wel Zus? Bij deze menschen schijn ik volkomen uitgeschakeld te zijn, en jij hebt het volgens hen denkelijk ook al rijk genoeg, dus achten zij zich van elke consideratie ontslagen, compleet met ‘een geweten’ nog wel.
Ten slotte ben ik gelukkiger dan hij, en dus valt het me niet moeilijk in dezen mezelf te beheerschen en er het zwijgen toe te doen. Ik ben soms ook wel gesjochten, maar ik heb andere rijkdommen, die niet aan de stof zijn gebonden. Het is misschien juist mijn los-zijn van de stof, die mij soms rijk maakt. Natuurlijk komt dit ook veel door mijn Indische
vrouw, die van nature zich schikt in alles, net als de vogels. Het heeft zijn nadeelen, dat niet zorgen voor den dag van morgen, maar het voorkomt ook veel ruzie en geharrewar over geld en zoo. Min of meer een huishouden van Jan Steen heeft ook zijn voordeelen, als je het met bewustheid doorleeft.
Je schrijft over het feit, dat ik rollade maak, Zus, en zelfs rolpens. Er is een tijd geweest, dat ik letterlijk alles maakte hier in dit huishouden. Twintig jaar geleden, toen ik met mijn vrouw begon te leven in Banjoewangi, was zij misschien 17 of 18 jaar (hoogstens). Zij weet haar eigen leeftijd namelijk niet! Dat is bij haar volk geen mode, en er is geen burgerlijke stand voor Inlanders. Zij was mij zeer goed bekend uit mijn diensttijd, want zij was bij haar oom en tante geweest in de koffietent, waar ik elken dag koffie ging drinken, en ik kende haar dus heel goed en wist, dat zij zoo stevig op haar tengere beenen stond als een betonnen paaltje in den grond. ‘De liefde’ heeft zij dan ook pas veel later geleerd. Zij kennen nauwelijks de beteekenis van datgene, wat wij ‘de liefde’ noemen. Het romantische daarin en het geluk daarvan is hun niet bekend. In haar omgeving kon een man zijn vrouw verstooten als hij wilde, en dan had zij zich daarbij neer te leggen. Of hij kon er een tweede of een derde bij nemen, zonder haar daarin te kennen. Het heeft jaren geduurd, voordat Iti gerust was op het geval met mij. Zij geloofde eenvoudig niet, dat ik haar trouw zou zijn en blijven, en altijd achtte zij het mogelijk, dat aan onze verhouding een einde kwam. Zelfs de kinderen en een wettig huwelijk konden daarin geen verandering brengen. Zij bleef er wantrouwend tegenover staan, en soms doet zij dat, geloof ik, nog. Ik zeg wel eens tegen haar: ‘Jij moet toch heel wat hebben meegemaakt op het gebied van “de liefde” om zoo te kunnen zijn,’ maar dat staat haar ook niet aan, want haar volk is haar volk, en zij is ‘nationaliste’ in hart en nieren. Vrouwen zijn gek, en vooral Oostersche vrouwen. Onder niets heb ik zoo geleden als onder haar wantrouwen en jalouzie. Andere gebreken heeft zij niet. Zij is letterlijk als mensch volmaakt en bovendien is zij zeer knap. Want nu, na twintig jaar, kent zij alles, ook Hollandsch en andere Inlandsche talen, die zij in haar geboorteplaats nooit gehoord had, schrijft ze en leest ze zeer goed, maakt allerlei kleeren, ook haar eigene, kookt heerlijk, en be–
weegt zich onder de menschen, alsof ze een Europeesche opvoeding had ontvangen. Sommige van mijn Hollandsche kennissen dwepen dan ook met haar en dat is geen wonder. Ook de kinderen doen dat, en ook dat is een wonder, of liever, dat is wèl een wonder, want heel dikwijls zie je, dat Indische kinderen niet met hun moeder voor den dag durven komen. Ik heb hun daarin het voorbeeld gegeven. Ik kom n.l. met Iti overal; Indië kan het me doen, wat dat betreft. Er is geen gezelliger mensch om mee op stap te gaan dan Iti, en ik moet met haar leven, nog heel lang hoop ik.
Maar in het begin was het moeilijk. Zij kon veel meer dan zij liet blijken, maar zij had geen zelfvertrouwen. Zij was altijd bang, dat zij alles verkeerd zou doen. Dus kookte zij voor mij rijst met toebehooren, een gerecht, dat ik na twee dagen verfoei. ‘s Zondags, als ik tijd had, ging ik dus zelf koken, maar daartegen verzette zich haar trots. In minder dan geen tijd kookte zij veel beter dan ik. Ik kocht een kookboek, Recepten van de Haagsche Kookschool door mej. A.C. Manden (het goede mensch is al dood) en daaruit haalden we alles wat we weten moesten. Maar bovendien plakte ik recepten in een boek, als ik er zag, die mij aanstonden, en las haar die voor. Als je haar één keer een recept voorlas, wist zij het, maar toen zij zelf kon lezen, kwam de vergeetachtigheid. Analphabeten hebben een veel beter geheugen, dan menschen die op school hebben gegaan, zooals je wel uit Dirksland weet, Bram Markwat b.v., die de heele metselaarsrekening van een heel jaar in zijn hoofd had, maar niet kon lezen of schrijven.
Natuurlijk waren er dingen, die zij eerst moest zien om te weten, hoe het nu eigenlijk was. Ik herinner me den eersten keer, dat wij in Midden-Java, waar z.g. goed vee was, een rollade bestelden bij een Europeeschen slager! Er kwam een rollade van een halven meter lang en een decimeter in middellijn! Ik maakte die rollade open en rolde hem juist andersom op. Toen had hij het model van Moosje Bouman ongeveer gekregen. Dit was de eerste keer, dat Iti een rollade zag, maar het beviel haar. In slagers zijn we echter altijd teleurgesteld geworden. Eerstens was vroeger het vleesch op Java zeer slecht. Toen er na den oorlog veel meer Europeesche vrouwen in Indië kwamen, zijn tal van dingen verbeterd. Het
gouvernement voerde Hollandsche fokstieren in, die overal werden gestationneerd, en het vleesch verbeterde enorm, hoewel het nog niet is, wat het in Holland is. Ook het brood werd veel beter. Ten slotte kwam de vrieskamer aan boord van de schepen, en zoo kregen we hier dingen, waarvan we vroeger nooit gedroomd hadden. Wat wij echter nog altijd missen, zijn werkelijke vaklieden. Echte Europeesche slagers zijn er wel, maar het zijn meestal oud-militairen, die slagersknecht zijn geweest, en die het werk toch nog overlaten aan Inlanders. Dus komt het met een rollade toch meestal verkeerd uit. Ik doe dat dus zelf. Iti gaat naar Pah, of naar de markt, en koopt het vleesch. Zij zout het en kruidt het, en dan kom ik met touw en bind de rollade in elkaar, waarna zij hem braadt. Geen slager doet het beter, maar wel slechter. Overigens heb ik nog nooit in Indië rollade gegeten als bij Moeder thuis hoor. Het blijft imitatie.
Zoo is het gegaan met veel andere dingen. Rolpens met roode kool is lekker, en wij hebben dat wel eens gegeten in een hotel, geloof ik. Iti is een smulpaap. Toen zei ik tegen haar, dat wij dat ook konden maken, want het staat immers in het kookboek. Dus dat ging door en in een glazen stopflesch maakte ik rolpens in het zuur. Wij hebben worstmolens, twee wel, en ik maak worst zelf. Buiten heb ik een soort poppenkast van zinken platen, en daarin rook ik die worst. Varkens zijn hier genoeg. De Chineezen slachten ze elken dag. Overigens is het ook hiermee weer niet zooals in Holland. Wij koopen ook worst uit Holland, en die worst kan ik niet namaken. De kwaliteit van het vleesch is beter, en verder is er de temperatuur van Indië, die maakt, dat je worst altijd vlug gegeten moet worden, eer zij bederft. Maar er zijn hier veel monden. Ik heb wel eens een huis gehad, waar ik dat rookhok op den tocht kon zetten, zoodat de worst dan droogde van den tocht (zooals bij ons in de gang, weet je nog wel?), maar nu heb ik weer een huis, dat is zoo stom gebouwd, dat ik dat niet kan.
Rollade van varkensvleesch is fijn! Iti is (of was) Mohamedaansche, maar de huwelijksmoraal onder haar geloofsgenooten was voldoende om haar te doen inzien, dat er aan de leer van den Profeet toch wel het een en ander mankeerde van vrouwelijk standpunt gezien. Als je het mij vraagt, dan
is zij nu vrijdenkster, net als haar man. Maar in de prille dagen van ons samenzijn had zij nog vrees voor alles wat des zwijns was. Intusschen at zij lustig worst, saucisse de boulogne b.v., die voor de helft uit varken bestaat, zonder iets te snappen. Tot zij op een keer, toen zij voor het eerst bevallen was, door mij werd onthaald op een gestoomde worst uit blik. Die worst lag heelemaal in de reuzel. En toen zij daar zoowat de helft van had gegeten, interpelleerde ze mij daarover met een verschrikt gezicht. Was dit nu geen varken? Ik zei, dat het helaas zoo was, maar dat ze overigens al een jaar lang varken at. Dat was een opluchting, want zij zou het hebben betreurd, als zij nu nooit meer gestoomde varkensworst had kunnen eten! Zoodat je hier een volgelinge van den Profeet varkensrollade kan zien braden en eten, met veel kennis van zaken, asjeblieft!
Ten slotte ben ik er toe gekomen zelf leverworst te maken en te koken en heel fijne is het ook, want ik heb allerlei recepten. Ik ben dat gaan doen, toen het huishouden grooter werd. Al die dingen zijn duur in Indië, maar als je het zelf maakt, kost het niet een vierde van den winkelprijs.
Koekjes bakken doe ik altijd zelf, in een oven van een z.g. New Perfection. Gaat heel goed. Brood bak ik ook soms, althans krentenbrood. Vroeger hadden we geen gist, en gebruikten ze daarvoor allerlei walgelijk smakende rommel van gistend klapperwater en meel, maar sedert er op Java een gistfabriek is, bak ik brood met plezier. Dat is zoo makkelijk en je kunt het zoo rijk maken als je wilt. Ik heb trouwens in Canada bakken geleerd.
De eerste hansopjes, de eerste jurkjes en broekjes, zelfs de eerste onderjurken en broeken voor mijn vrouw heb ik zelf geknipt uit een Weldon’s tijdschrift. Toen ze dat eenmaal had gezien, deed ze het zelf, maar eerst moest ik het doen. Nog lang heb ik zelf patronen moeten vergrooten en verkleinen (naar maat, let wel!), maar dat is opgehouden, toen de meisjes wat grooter werden en wat leerden knippen op school, althans Non, de oudste. En zoo is alles eigenlijk uitgegaan van mij, in oorsprong, maar tegenwoordig merk je daar weinig meer van. Alleen bakken en worst maken doe ik nog wel. Ik doe dat namelijk graag en eiken Zaterdag wordt er hier gebakken, als in een Engelsch huishouden, waar ze altijd Don–
derdags bakken. Het is eigenlijk alles zoo gemakkelijk te doen, als je het naleest en even nadenkt. Ik heb toch ook nooit journalistiek geleerd en toch zeggen ze, dat ik een goed krantenschrijver ben. Dat doe ik ook met plezier en daarom kan ik het dan ook.
Er zijn dingen, die ik Iti nooit heb kunnen leeren natuurlijk. De wasch nakijken en herstellen, niks hoor! Als je een overhemd aantrekt, is er een knoop af, en dat is altijd heel prettig als je haast hebt. Kousen stoppen gebeurt alleen op verzoek of op bevel. Een spinragje hier of daar, moet je maar niet op letten. Stoelen of meubels boenen, geen kwestie van. Ik heb daar zooveel van gezegd, van dat alles, maar ik heb het pleit verloren. Ik heb het opgegeven en ik kan het nu ook niet meer zoo ernstig opvatten, omdat ik bang ben, dat ik een beroerte krijg. Laat maar rotten. Op hun lichaam en kleeren zijn deze menschen zeer schoon, maar op hun spullen… dat komt er niet op aan, vinden ze. Ik koop geen meubels, die zijn ze toch niet waard. Ik koop eten en kleeren en betaal schoolgeld en huishuur en zorg voor een gepast pleziertje en voor fietsen en dat alles. Maar meubels, die koop ik niet meer, tenzij Iti het zelf doet. Wat dat betreft is het net een Zigeunerkamp hier. Het schijnt er niet in te willen bij hun. Het is niet vuil, want een Indisch huis heeft geen tapijten en geen behang, dus het probleem is erg eenvoudig, maar het is haveloos, omdat het niet wordt onderhouden. Dat is Inlandsch. Inlanders zijn geen bouwers, wel vernielers, en als wij, Europeanen, weggingen, groeide binnen enkele jaren het gras op de wegen en stortten de huizen in van verwaarlozing. Uit het verleden van den Inlander is dan ook niets over, behalve die zware steenen uit den Hindoetijd. Geen papieren, geen voorwerpen, die ouder zijn dan twee eeuwen of zoo, meestal nog bewaard door toedoen van de Hollanders. Ik geloof soms, dat Iti alleen maar zoo leeft als nu, omdat ik er ben, en dat zij onmiddellijk weer zou terugvallen in de oude gewoonten van de dessa, zoodra ik dood zou gaan. En toch is zij een schat, in alle andere opzichten. Graag heeft zij mooie kleeren, maar veel eischen doet ze niet. Alles wat zij aan heeft is helder en schoon, ook zijzelf is dat, maar de keuken is Indisch, een zwart berookt hol, als bij de heks van de Hunnenschans. Daaraan is niets te veranderen. Ik moet zeg–
gen: ‘Wasch de klamboe!’ want zijzelf ziet blijkbaar niet dat die klamboe vuil is. Ik moet zeggen: ‘Zeem die ramen!’ want zijzelf loopt er dagelijks langs en ziet het niet. Zij is geboren in een wereld, waar men geen klamboes heeft en ook geen glazen ramen, en dus blijft dat zoo. Daarin ligt ook de verklaring van het rare feit, dat de Inlander in al de eeuwen, dat wij hier zijn, in niets is veranderd! Hij is in niets vooruit gegaan, doch blijft wat hij is: een volk zonder evolutie, zonder groei, zonder vooruitgang. Er is schijnbare vooruitgang, maar het is alles naäperij van het Westen. In deze logheid is het Oosten sterker dan wij, in domme logheid. Het verklaart ook tevens, waarom wij hier ten slotte ondergaan, is het niet in ons zelven, dan toch in ons nageslacht. Het Oosten beteekent ruïne, verwaarloozing, vernieling, ondergang, rotting, noodlot. Diep in zijn hart denkt de Inlander (ook Iti), dat hij wijzer en knapper is dan wij. Nu denkt een Flakkeesche boer dat ook, zul je zeggen, en in sommige dingen lijken zij ook op elkaar. Dezelfde koppigheid in het vasthouden aan oude vormen, in bijgeloof, in sleurgang. Ik sta altijd verbaasd over de foto’s van de boeren-veemarkten en de eierenmarkt van Amersfoort en omstreken, over de opa-petjes en de klompen en de jasjes. Gaat dat dan nooit over? Dat waren toch menschen, die jong waren toen ook ik jong was, en wij zijn toch van den nieuwen tijd? Ik sta ook verbaasd over de taal van het jongere geslacht, dat ik hier zie komen, en dat nog niet geboren was, toen ik wegging. Hetzelfde Jordaansch en plat-Rotterdamsch, hetzelfde boersche accent. En dat met al ons onderwijs en onze jeugdzorg. Wat dat betreft, denk ik wel eens, dat de mensch overal dezelfde is, in het Oosten en in het Westen, en dat het alleen maar enkele superieure geesten zijn, die in alle volken aanwezig zijn om leiding te geven en worden nagevolgd.
Ga je visite krijgen van Moe binnenkort? Ik zou dat wel eens willen meemaken van om een hoekje! Het eenvoudigste lijkt me haar met een taxi van Utrecht naar Rotterdam te brengen, zoo althans zouden wij dat hiertelande doen. Nu, als het zoover komt, zullen jullie heel wat hebben om over te praten. En over mij kun je dan min of meer met kennis van zaken praten, nu Frans hier geweest is en ik je zooveel heb geschreven naar waarheid. Je kunt me niet verwijten, dat ik
niet openhartig ben geweest, wel Zus? Je bent zoo ver weg en het is zoo lang geleden, dat ik je zag, dat het me geen moeite kost je precies te schrijven, zooals de dingen hier zijn, zonder iets te verzwijgen of er doekjes om te winden. Ook kan het me niet schelen of je iets goed- of afkeurt. Je moest eens weten hoeveel ikzelf erin afkeur! Over de kinderen zou ik je nog kunnen schrijven, maar dat wordt te uitvoerig. Ze zijn trouwens nog jong meerendeels en ze veranderen nog steeds. Maar er zijn er verscheidene bij, aan wie ik weinig heb. Zij hebben die geslotenheid van het Indische ras, en helaas soms ook die afkeer en dat vooroordeel tegen ons, Hollanders. Ze hebben ‘minderwaardigheidscomplexen’, net als Hitler en Mussolini en alle Duitsers bijna. Het is erg jammer, maar ook daar moet je je bij neerleggen.
Blimbing, 7 Mei 1939.
… Hoe meer ik thuiszit, in pyjama en op sloffen, of met een boek op bed lig, hoe meer geld ik soms verdien, al begrijpt ‘de wereld’ daar natuurlijk weinig van. Toch is het zoo. Ik maak soms ook tochten, die me zeer vermoeien, en die me geld kosten, en waarop ik teveel bier drink, zoodat ik eenige dagen noodig heb om weer op mijn verhaal te komen. Halve nachten zitten kletsen – de nacht is in Indië heerlijk om te kletsen en is om voor je het weet! – en dan teveel rooken, ja, dat is allemaal slecht voor een mensch, en ik doe het dan ook veel minder dan vroeger. Maar heelemaal laten kan ik het niet, en dat zou ook niet gewenscht zijn. Ze moeten je zoo eens zien in hun midden, de heeren. Dan herinneren ze zich weer eens, dat je bestaat. En daarna kan ik dan soms dagen lang onzichtbaar blijven, en dan werk ik aan allerlei dingen, die ik heb liggen voor de krant. Werkelijk werken kun je toch maar alleen in de eenzaamheid en met de deur op slot. En dat doe ik dan ook altijd op die manier. Ik ben degene bij de krant, die alles leest. Op het bureau van een krant is het verschrikkelijk onrustig en de menschen, die daar moeten werken, hebben geen tijd en geen rust om iets door te lezen. Daarom sturen ze zulke dingen naar mij en die karweitjes knap ik dan hier thuis op, in de stilte van Blimbing.
Er is niemand, die mij ‘lui en onverschillig’ noemt, maar je kunt nooit weten, hoe ik zou zijn geweest, als ik eens op Flakkee ‘in den handel’ zat. Dat werk zou mij minder hebben aangestaan en daarin zou ik denkelijk ook geen succes zijn geweest, al geloof ik, dat ik me er beter doorheen geslagen zou hebben dan Jaap. Ik zou vindingrijker zijn geweest, veronderstel ik. Maar ik zou ook niet op Flakkee zijn gebleven.
Hoe het ook is, deze menschen hebben altijd alles alleen en beter geweten. Als echte plattelanders hebben ze de wijsheid in pacht gehad, en worden ze door de débâcle overrompeld. Zelfs vader had veel meer kunnen bereiken, als hij minder eigenwijs en conservatief en vreesachtig voor zijn bezit was geweest. Er was toch niet tegen te vechten. Ze houden nog niet eens boek en weten niet of ze vooruit of achteruit gaan. Ze zijn bezig failliet te gaan, zonder dat ze het zelf beseffen. Een verschijnsel, dat in vele middenstandszaken op te merken valt, ook hier in Indië.
Vandaar dan ook de wettelijke regelingen, die er nu in Holland gemaakt zijn, waaronder als eischen vakkennis en boekhouden. Buitengewoon nuttig, dat laatste, want dat geeft iemand inzicht in zijn eigen toestand. Cijfers, op de juiste wijze verzameld en gegroepeerd, liegen niet.
En dan, dat doodvallen op een cent zal Jaap wel niet kunnen, zoomin als ik. De liefde tot het geld, het werkelijk hoogst gewichtig achten van dat geld, wij bezitten het niet. Moe ook niet trouwens. Die is in den grond van de zaak ook anders, losser en ruimer van opvatting. Wij voelen, dat geld onmisbaar is en je kunt er soms deerlijk om verlegen zijn, maar om het te koesteren als een kostbaar bezit (zooals ik b.v. een lievelingsboek kan koesteren en het overal met me meesjouwen), nee, dat kunnen wij niet. En dat moet je kunnen ‘in zaken’. Goote had geld op de bank, soms veel, soms weinig, maar er was toch altijd geld op de bank. En als het nu b.v. f 247,35 was, dan toog hij ter bank en stortte er nog precies f 2,65 bij, want dan was het een rond bedrag van f 250,-!! En dat gaf hem dan plezier, alsof hij een of ander schoon kunstwerk aanschouwde, een gaaf bouwwerk, geen hoekje de punt af. ‘Gaafzuiger’ heette die vent uit de ‘Max Havelaar’, bij wie Sjaalman werkte. Dus noemde ik dat ook altijd ‘gaafzuigen’. Het banksaldo was weer ‘gaafgezogen’. en
Goote schaamde zich dan een beetje, want hij begreep me en voelde mijn minachting en mijn spot, maar een volgenden keer deed hij het weer. En dat zijn nu de ware potters en financiers, die niet failliet gaan. Het geld is voor hun een onderdeel van hun lichaam, zooals je hart of je nieren. Zij kunnen ook zeggen met overtuiging: ‘Wil je wel gelooven, dat ik geen rooien cent bezit op het oogenblik?’ Dat is dan ook inderdaad zoo. Maar ergens op een bank staat een bedrag, of liggen effecten, waar ze altijd langsheen leven. Zij doen precies alsof die niet bestonden, daar raken ze nooit aan, ook niet al hebben ze honger, ook niet al moeten ze naar den steun. Dat zijn nu de ware aspirant-kapitalisten. Meestal zijn ze nog een beetje vroom ook!
Ik heb aan notaris Costermans geschreven met verzoek die volmacht te laten vervallen. De brief gaat met dezelfde luchtpost. Het is goed, dat je die schuldbekentenis hebt meegenomen. Heb je die aan Holleman laten zien? Dat kan geen kwaad. Want als moeder komt te sterven ben ik ervoor, dat deze vordering van haar op Jaap in rekening wordt gebracht bij de verdeeling van den boedel, het mag dan veel of weinig zijn. Ik heb je al geschreven hoe het hier is en misschien zou het mij geheel of gedeeltelijk aan een eigen huis kunnen helpen voor later. Op een andere manier zie ik daar voorloopig toch geen kans toe, zoolang de kinderen nog zooveel kosten. En ik heb er nog genoeg, die nog lang niet op eigen beenen staan.
Het is te hopen, dat ik nog lang kan werken, en daar vertrouw ik ook altijd op, maar als er eens iets met mij gebeurde, dan was hier de ellende niet te overzien, al is er hier dan geen winter en al hebben we geen dikke jassen en geen kolen nodig. (Brandstof voor de keuken overigens wel!) Het leven in Indië is duur, en het is verschrikkelijk voor een Europeaan om in Indië arm te zijn. Ook al was ik lichamelijk invalide, dan zou ik nog veel kunnen doen met hulp van de krant, maar als je eigenlijk ziek wordt, een of andere kwaal of zoo, dan verlies je je opgewektheid en je werkkracht en dan gaat het niet meer. Dan wordt je geest geknakt en dan kun je niet veel meer schrijven, dat andere menschen met belangstelling willen lezen. Ik merk het wel eens, als ik eens een enkele dag influenza of zoo heb, met koorts. Dan kun je ineens niets
meer, en dan ben ik ook zoo humeurig, moet je weten, dat ik heelemaal niet gezellig ben. Dan haat ik alles wat maar iets met Indië te maken heeft. Daarom ben ik nergens zoo bang van als van ziek worden!
Je schrijft (zoo wijs!) dat het me misschien in Holland niet mee zou vallen! Het schijnt, dat veel Indische menschen teleurgesteld zijn, als ze in Holland terugkomen. Ze huiveren van de kou, en ze beklagen zich over de ruwheid van ‘het volk’ en van het dienstpersoneel. Het is waar, dat wij hier in Indië gewend zijn aan nederige, beleefde en rijkelijke bediening, al is de kwaliteit ervan niet altijd eerste klas. En dan hebben velen ook groote bezwaren tegen ‘de familie’. Vooral de vrouwen! Dan zit zoo’n vrouw bij haar oude moeder thuis, voor het raam, achter het theestoofie, bij de kanarie, en dan zit ze daar. Ze verveelt zich dood. Als ze uit wil, vraagt moeder, waar ze nu weer heenmoet. En als ze in de stad is, en ze ontmoet een kennis, met wie ze wil gaan eten in een restaurant, dan moet ze eerst opbellen aan moeder, en als ze dan thuiskomt krijgt ze afkeurende blikken en een zwijgend gezicht van verwijt. Alles heet geldverspillen. Indische menschen zijn vroeg op, en die gewoonte leg je niet gemakkelijk af, naar het schijnt. Ze willen baden, en ze willen op gekke uren van den dag eten, want in Indië kan dat allemaal. Maar in Holland gaat alles op de klok. Trouwens, er is in de Haagsche Post een meneer, die zich ‘Little Ben’ noemt. Die woont in Londen en komt ook nu en dan in Holland, want hij is een Hollander. En die klaagt over dezelfde dingen. Er is geen vrijheid, en de menschen verstaan niet de kunst je vrij te laten. Eten om zeven uur, en als je daarna komt, dan is er geen eten meer, of er is moeite. Alle menschen, die met verlof zijn geweest, klagen over die benepenheid, die zij vroeger nooit zoo opgemerkt hebben, maar waaraan zij zich nu stooten. Zij hebben het gevoel, alsof zij zich overal aan zullen stooten, ook in letterlijken zin. Het is in Indië zooveel ruimer, want dat moet vanwege het klimaat. Een kamer kan nooit groot genoeg zijn, en om het huis is een erf en er is ruimte en licht en zon en frisch water om je te begieten. Dat is allemaal zoo, en iedereen zegt hetzelfde.
Maar ik zou ook niet naar Holland komen om bij mijn familie te logeeren. Neeltje Zaaijer had een broer, die soms
kwam, ik geloof uit Den Briel. En dan was haar klacht: ‘Hij komt wel, maar bij ons slapen wil hij nooit!’ Ik begrijp dat nu best. Ik zou ook niet willen slapen in de kille veeren bedden van Neeltje, ergens in een kamer, waar nooit gestookt wordt en dan alles, wat daar omheen is. Dat zou mijn heele vacantie bederven. En daar kom ik dan ook niet voor in Holland. Ik zou eigenlijk hoofdzakelijk naar Holland komen om allerlei dingen en plaatsen te zien, die ik vroeger heb overgeslagen, helaas, en om ‘te studeren’, als ik het zoo eens mag noemen. Ik geloof, dat ik heel veel in bibliotheken en in musea zou zitten, en naar den Wieringermeerpolder zou gaan kijken, en naar Drenthe. Ik zou oversteken naar Engeland, en ik zou naar Brussel en Parijs gaan. En over al die plaatsen zou ik verhalen schrijven voor de krant, en dat zouden ze hier in Indië lezen, dat verzeker ik je! En dat zou ook best kunnen, als ik maar wist, dat ze hier in Indië terwijl ik weg was niet tekort kwamen. Maar ze zijn zoo hulpeloos zonder mij (al behandelen ze me daar niet altijd naar, helaas!), dat ik het niet aandurf. Het is te avontuurlijk, zonder een vast bedrag als ‘kapitaal’ in je zak. Maar ik zou in Holland zelf meerendeels op reis zijn, en als mijn tijd om was, zou ik weer naar Indië teruggaan en dan zag je me nooit meer, natuurlijk.
Ik zou me ook zoo graag laten cremeeren na mijn dood, maar ook dat kost geld en we hebben hier nog geen crematorium zelfs. Ik haat de gedachte in dien Indischen grond te liggen en daar opgevreten te worden door de witte mieren. Misschien is het ook maar een idee fixe van me, maar ik zou graag willen, dat er van mij persoonlijk niets achterbleef in Indië; en vooral niet op een Indisch kerkhof liggen. Bespottelijker plaatsen bestaan er niet dan Indische kerkhoven. Kermissen der ijdelheid! In Indië respecteeren ze niemand bij zijn leven, maar als je dood bent, dan beginnen ze je te bewierooken. Het schijnt, dat ze dan pas bang van je worden, want alle Indischen gelooven aan ‘geesten’ en die geesten kunnen wraak nemen op hen, die niet genoeg aan doodenvereering doen, bloemetjes brengen en zoo, met bespottelijke graftomben en nog bespottelijker opschriften daarop. Ik hoop nooit in zoo’n etalage te liggen na mijn dood. Het mooiste kerkhof, dat ik me herinner, is het kerkhof in Dirksland, al–
lemaal gras onder boonren, waar je geen graf meer kunt terugvinden en waar het hek altijd op slot is. Echt Calvinistisch: het lichaam is van geen waarde, slechts stof!
Er staat in je brief veel, dat mij treft, en zelfs roert. Ik heb groote bezwaren tegen Moe, om verschillende redenen, maar ze is zoo oud en zij deelt het lot van alle oude menschen: zij kan zichzelf niet goed meer helpen. Toch mag zij dankbaar zijn, dat zij op zoo’n hoogen leeftijd nog alleen leeft in haar huisje en blijkbaar nog goed en helder van geest is. Klagen over vermoeidheid heeft zij altijd gedaan. Ik herinner me niet anders. Intusschen kon zij loopen als een kieviet! Ze lijkt veel op mijn vrouw, al zou je het niet gelooven. (Je zoudt trouwens ook niet gelooven, hoe weinig verschil er is tusschen Oostersche en Westersche menschen in karakter en opvattingen. Wij zijn inderdaad ‘kinderen van één Vader’, naar het schijnt.) Dezelfde royale hand van koken en van geven, maar ook dezelfde jaloerschheid en onredelijke ‘kif’ tegen personen, die haar niet aanstaan en die zij niet eens kent. Dezelfde verknochtheid aan haar man, maar toch ook hem pesten met jaloersche buien, altijd bang, dat hij los zal breken blijkbaar.
Soms erg nuchter van opvatting. Als we samen van huis zijn, zit ik veel meer aan de kinderen te denken dan zij. Het eene kind wordt voorgetrokken boven het andere. Het jongste kind is de held van den dag, totdat er weer een nieuw kind geboren is. De koning is dood, leve de koning! Goed voor haar personeel, maar ten slotte, op een kwaden dag, misschien na jaren, komt er een hevige ruzie over een snertzaakje, die het heele gedoe aan diggelen gooit. Hoofdpijn door zenuwen, door zich opwinden, door gejaagdheid, of vrees of angst, door ruzie met mij. Verder nog een compleet programma van andere ziekten, die zij soms op ‘t rijtje af ‘afwerkt’. Rheumatiek, angina, keelpijn, gal, aambeien, spierpijnen, hoofdpijn. Maar in wezen dik en gezond, bijna niet versleten door een twintigjarig huwelijk met veel kinderen, sterker dan ik als het er op aankomt, laat ze maar schuiven. Kan heel lief zijn, maar soms ook heel kattig. Kribbig. Liegt niet, knoeit niet, steelt niet, is betrouwbaar in alles. Eet graag veel en lekker, ook niet vies van een zoet slokje, een likeurtje, of een glaasje boerenjongens, een advocaatje. Rookt twee of drie sigaretten per dag, o.a. op de W.C. Plechtig rookuur! Behalve de siga–
retten precies Moe in haar tijd, zooals je ziet. Zit precies als Moe aan een been te kluiven met een zakmesje. Spelt ook een boekje uit, al prevelende. Tegenwoordig zet ze ook soms een bril op! Is nogal koel in de liefde, maar als ze eenmaal begint erg hartelijk voor zoolang als ‘t duurt. Kwaad als je te laat naar haar zin thuiskomt. Wordt erg graag gezoend, maar zal het nooit uitlokken. Slaapt alleen in haar eigen kamer en komt me kalmpjes welterusten zeggen, elken avond, waarna zij vertrekt. Alleen als Frans er is, krijgt die mijn bed, en dan offert zij zich op door mij de helft van haar groote bed af te staan. Want voor Frans zou ze alles doen, geloof ik. Dat is haar favoriet.
Als ik er niet meer zou zijn, zou zij zich vermoedelijk nestelen bij een van de kinderen en weer opnieuw gaan slooven voor kleinkinderen. Zoo doen wij feitelijk allemaal. Het is allemaal zoo begrijpelijk, al kunnen wij er moeilijk mee accoord gaan, dat het gezin van Jaap met al die misère, dat zij zoo vlak onder haar oogen heeft, haar ter harte gaat. Ik keur het niet goed, maar ik kan het begrijpen. Ik had niet anders verwacht, en ik weet dat het nutteloos is er tegen op te komen. Als het werkelijk te erg werd, zou je er alleen met geweld tegen op kunnen komen, b.v. door haar in haar eigen en ons belang onder curateele te stellen. Het is gemakkelijk aan te toonen, dat er op haar wordt geparasiteerd. Feiten zijn feiten in de wet, en de wet houdt alleen rekening met feiten. Als de plundering dan ook nog verder voortgang heeft, zou ik daar eenvoudig toe overgaan met jullie medewerking. Je doet het beste er op te letten, hoe onaangenaam het ook is. Maar verder helpt geen praten. Frans en ik praten er ook niet over, maar je weet hoe Frans er over denkt. Die is teleurgesteld in oom Jaap, vooral nu hij oom Wim heeft leeren kennen en beter in staat is zich een opinie te vormen. Wij hebben trouwens, als hij hier is, geen tijd om uitvoerig te worden over zulke dingen. Er is altijd tijd tekort, want we willen genieten van den tijd, die men ons wil geven. Ook oom Wim is nog jong van hart, moet je weten. Ik hoop maar, dat hij de volgende reis weer minstens een paar dagen bij ons kan komen, want dat zal dan de laatste keer zijn en het zal een zwaar en moeilijk afscheid zijn voor mij, al zal ik het niet laten merken.
Ik heb geen brief meer van hem gekregen. Blijkbaar heeft hij me niet meer geschreven. Nu, dat is niet erg. Hij zal me wel schrijven na aankomst in Holland. Ik schrijf hem heden ook nog een persoonlijk briefje, dat ik hier maar insluit, want anders is hij niet tevreden over mij. Hij heeft een plakboek met boekrecensies meegenomen, en daarover heeft hij mij vanuit Belawan geschreven. Hij vindt, dat ik maar aan de Haagsche Post of aan de Telegraaf moet gaan, want ik doe het beter dan die knapen daar. Dat zal ook wel en ik zal hem wel uitleggen waarom.
Het is goed, dat je een paar van mijn brieven hebt meegenomen naar Dirksland, maar ik zou daar toch voorzichtig mee zijn, want ik laat me nog al eens gaan en alles is niet geschikt voor de oude vrouw. Er is hier en daar nog al eens iets, waaraan zij zich zou kunnen ergeren, en waar is dat goed voor. Dus doe maar een voorzichtige keuze bij deze bloemlezingen, Zus!