H. Drion
De ‘bekering’ van Balzac
Als wij in Nederland het viertallig stelsel kenden, zou het honderd jaar geleden zijn, dat – in 1947 – Guyon’s voortreffelijke boek over Balzac verscheen. Het lijkt me een acceptabele reden om nog eens de aandacht voor dit boek te vragen en voor sommige problemen die het aan de orde stelt.
In 1947 dan verscheen, als een hoogtepunt in het onafzienbare landschap van de literatuur over Balzac, ‘La pensée politique et sociale de Balzac’: een omvangrijk boek van ruim 700 grote pagina’s met 125 pagina’s noten en registers. Twintig jaar had de schrijver er aan gewerkt, gesteund door een grote eruditie en een enorme kennis, niet alleen van Balzac, maar ook van diens tijd.
Bij wien het boek niet gelezen heeft zal wellicht de vraag rijzen, of zoveel studie wel adekwaat is aan een zó beperkt onderwerp als de sociale en politieke opvattingen van een, zij het belangrijke, romanschrijver gedurende een deel van zijn schrijversloopbaan. Wat is het belang van de politieke en sociale theorieën van Balzac? Wat kan het ons schelen of zijn omgaan van liberalisme naar legitimisme werkelijkheid of schijn was?
Er bestaat nog steeds een grote kring van Balzac-vereerders, die haar vertakkingen heeft over de hele wereld, voor wie de vraag bijna als godslastering klinkt. Al in 1855 vroeg Baudelaire: ‘qui n’écouterait avec respect toutes les anecdotes, si petites qu’elles soient, qui se rapportent à ce grand génie?’ Sedertdien heeft de cultus zich voortgeplant naar andere werelddelen en onder volgende generaties.
Maar het bestaan van een cultus motiveert nog niet een studie als die van Guyon, behalve voor wie haar aanhangen en wellicht ook voor de uitgever. Wat rechtvaardigt een zo intense en in details gaande belangstelling voor het leven en de opvattingen van een man die toevallig een aantal goede
romans heeft geschreven? Verandert de literaire waarde van die romans – en die literaire waarde is het tenslotte die er toe leidt dat er aan het leven van de schrijver meer aandacht wordt besteed dan aan het leven van een willekeurig burger – verandert die waarde met de wetenschap, dat de schrijver niet aan de Heilige Drieëenheid blijkt te geloven of er een vriendinnetje op na heeft gehouden, of het tweekamerstelsel aanhangt?
Voor velen klinkt de vraag, welke zin het heeft ons te verdiepen in het leven en de opvattingen van een romanschrijver eerder dan in het leven van een willekeurige tijdgenoot, even dwaas als zou ze niet betreffen een schrijver die men bewondert, maar een vrouw die men liefheeft. Waarmee het antwoord nog niet is gegeven, maar wel is uitgedrukt dat het hier voor een deel gaat om een irrationele nieuwsgierigheid, die tenslotte niet zo ver afligt van de wetenschappelijke of filosofische nieuwsgierigheid. Het verschil is slechts dat men het centrum van zijn heelal zo concreet heeft geplaatst, dat het voor de anderen controleerbaar excentrisch wordt.
Men zou dus de vraag aldus kunnen wijzigen: welk belang heeft de buitenwereld bij zo een excentrisch heelal? Het antwoord zal ervan afhangen hoe excentrisch dat heelal is en hoe ‘begrensd’. Want mogen de centra van onze werelden ook uit elkaar liggen, de werelden vallen toch voor grote gedeelten over elkander. Gaat het om een schrijver, dan zullen het vaak zijn werken zijn die het gemeenschappelijk veld kunnen vormen. Gelegen dichtbij het centrum van de wereld van hem die ze schiep, zijn zij dat ook voor al wie die werken in zich op hebben genomen. Hoe meer ruimte zij innemen in de wederzijdse werelden, des te groter is het gemeenschappelijk veld, des te beter ook de gelegenheid om de wereld van de ander te reconstrueren.
Een wereld te reconstrueren. Het is de ambitie van Balzac geweest en hij heeft er het grootste deel van zijn leven in geworpen. Maar niet slechts ‘een’ wereld: ‘de’ wereld, de wereld van zijn tijd, die toch – het kan niet anders – Balzacs wereld bleef.
Voor allen wie de Comédie Humaine een stuk van de eigen wereld hebben gemaakt, was daarmee een enorm snijvlak gegeven met het heelal van Balzac. Is het wonder dat dit de
verleiding deed ontstaan via de Comédie Humaine de wereld van Balzac te vinden en langs die weg het Frankrijk tussen Napoleon en 1848. Het is waarschijnlijk de zuiverste manier van geschiedschrijving: de geschiedenis door het medium van een persoon, omdat de ‘onzuiverheid’ ervan het eerlijkst gesteld wordt.
Weinig personen lenen zich er beter toe tot centrum van een te reconstrueren wereld te worden gekozen, dan Balzac. Boven de zuivere politicus of staatsman heeft hij het voordeel dat hij zijn eigen geestelijke verwerking van de wereld heeft uitgedrukt, waardoor een confrontatie van de historische feiten met de persoonlijke reflectie mogelijk wordt. Boven de meeste schrijvers heeft hij voor, dat zijn reacties een zo omvangrijke kring van de buitenwereld verwerken. Wie de systematische index op Royce’s bibliografie van de Balzac-literatuur nagaat, wordt getroffen door de talrijke contacten en vriendschappen die hem met de meeste bekende figuren uit zijn tijd hebben verbonden, wordt getroffen ook door het aantal en de variëteit van de terreinen waar hij zich heeft bewogen. Zijn ‘ambition to achieve universality’, zoals Huxley het heeft genoemd – Henry James spreekt, met een zuiverder beklemtoning van het niet-intellectuele in die ambitie, van ‘the appetite of an ogre for all the kinds of facts’ – heeft daar ongetwijfeld veel toe bijgedragen.
Het boek van Guyon beperkt zich in de titel tot de ‘pensée politique et sociale de Balzac’. Voor Balzac is dat nauwelijks een beperking als men deze ‘pensée’ ruimer neemt dan de uitdrukkelijke verklaringen over politiek en maatschappij, die verspreid door zijn hele werk te vinden zijn. Doet men dat wèl, beschouwt men hem dus zuiver als politiek en sociaal theoreticus, dan is het beeld vrij ongecompliceerd, al zal het zowel voor de weldenkende van links als voor die van rechts onaanvaardbaar zijn: een macchiavellistisch conservatisme dat bij wijlen niet ver af ligt van de theorieën uit de fascistische kwartieren. Het valt dan ook nauwelijks te verwonderen dat in de rechtse hoek waarschijnlijk nog het meeste aandacht aan Balzac is besteed: Bourget, Biré, Brunetière, Faguet (voorzover die geheel in het rechtse kamp kan worden ondergebracht) in de 19e eeuw, en de pessimist Taine kan hier ten-
slotte ook worden ondergebracht. In de 20ste eeuw: mannen als Seillière, Bellesort, Benjamin.
Guyon wijst er op dat er tegenover die grote groep van conservatieve bewonderaars enerzijds een nauwelijks kleinere groep van conservatief (clericaal) verzet tegen Balzac bestaat, en anderzijds een kring van linkse, ja marxistische bewonderaars. Het eerste verbaast minder, juist door het cynisch macchiavellisme waarmee Balzac bijna steeds zijn legitimistische stellingen argumenteert: welke katholieke politicus zal juichen – althans in een tijd van opkomende democratie – over een apologeet die in een ‘Essai sur la situation du parti royaliste’ het volgende neerschrijft:
‘Le catholicisme a pour lui l’autorité des faits: les pensées philosophiques les plus belles sont impuissantes à comprimer le vol, et les discussions sur le libre-arbitre le conseillent peut-être, quand la vue d’une croix, quand Jésus-Christ et la Vierge, sublimes images du dévouement nécessaire à l’existence des sociétés, retiennent des populations entières dans leur voie de malheur et leur font accepter l’indigence.’
Er was niet veel politieke fantasie voor nodig om een dergelijke stelling als een prachtwapen in de handen van de tegenpartij te zien.
En om stemmen voor ‘rechts’ te werven is het verstandiger een andere definitie van regeren te geven dan Balzac deed: ‘gouvernement a donc toujours été nécessairement un contrat d’assurance conclu entre les riches contre les pauvres.’ Een anarchist had niet gelukkiger vorm kunnen geven aan zijn wrevel. Was trouwens niet veel van zijn macchiavellisme de intellectuele kristallisatievorm van zijn in wezen anarchistisch temperament? De rechtsen die hem als een ‘mauvais maître’ afwezen, zagen wel scherper dan een Bourget.
‘Balzac contre Balzac’ betitelde Marie Bor haar studie over het marxisme avant la lettre bij Balzac. Er is niet de communistische akrobatiek voor nodig, die we indertijd bij de Goethe-viering in het Russische Weimar konden beleven, om socialistische tendenties in Balzacs – door Marx en Engels zo bewonderde – oeuvre te vinden. In zijn theorieën van het verzekeringscontract dat aristocratie en bourgeoisie sluiten tegen de ‘masse pauvre et ignorante’, in opmerkingen als: ‘le jour ou la masse des malheureux sera plus forte que la
masse des riches, l’état social sera tout autrement établi’, maar meer nog in de rol die hij aan de economische factoren, aan het geld toekent.
Legitimisme, anarchisme, marxisme. De structuur en de harmonie in die zo wonderlijke triplefuga waren het voorwerp van Guyons studie. Omdat die thema’s niet zuiver Balzaciaanse thema’s zijn, maar het politieke denken en leven van de hele 19e eeuw beheersen, is zijn studie er tevens een van het politieke leven in het Napoleontische en na-Napoleontische Frankrijk.
Door te spreken van een triplefuga, van een samenstemmen dus van het schijnbaar disharmoniërende, heb ik eigenlijk reeds als uitgangspunt genomen wat bij Guyon conclusie is: dat er geen sprake is geweest bij Balzac van een wezenlijke bekering van liberaal tot monarchist, maar dat zijn verlangen naar een sterk gezag reeds in zijn links liberale periode in aanleg aanwezig was, terwijl zijn romantisch anarchistisch temperament ook nadat hij zich achter de namen van de rechtse monarchisten had geschaard, de kleur en de structuur van zijn literaire productie zou blijven beheersen.
Gewoonlijk wordt het als volgt voorgesteld: tot omstreeks 1830 zit Balzac in het liberale kamp, zijn geschriften – zowel zijn ongepubliceerde jeugdwerk als de onder pseudoniem gepubliceerde romannetjes waarmee hij geld wilde verdienen – ademen het romantisch anarchisme met zijn mengsel van anticlericaal rationalisme à la Voltaire en zijn afkeer van de geciviliseerde maatschappij à la Rousseau. In 1822 vraagt zijn uitgever hem enige pagina’s uit het manuscript van Jean-Louis te laten vallen vanwege hun ‘chaleur séditieuse’. En de eerste druk van de Chouans van 1829 bevat verschillende aanvallen tegen adel en clerus die in de latere drukken zijn weggevallen of verzwakt. In 1830 de kentering: zijn entrée in de grote wereld. In 1832 zijn mislukte candidatuur voor rechts. Men heeft deze overgang aan vrouweninvloed willen toeschrijven. Guyon verwerpt die these. Zijn liaison met Mme de Berny, de meer dan 20 jaar oudere vrouw, moeder van 7 kinderen, dateert van 1822. Als petekind van Lodewijk XVI en Marie Antoinette, stiefdochter van Jarjayès, ‘chevalier sans peur et sans reproche’, die een van de hoofdfiguren was bij de mislukte ontvluchtingspoging van zijn Koningin, heeft
zij hem ongetwijfeld vertrouwd gemaakt met de sfeer van het ancien régime, maar als hij zich hals over kop gaat storten in het rechtse kamp, is zìj het die hem waarschuwt tegen de trouweloosheid en het egoïsme van de groten der aarde. Als dochter van de harpspeler van Marie Antoinette kan zij daar wel ervaring van hebben opgedaan.
Ook de vrij onbelangrijke duchesse d’Abrantès (van Napoleontische adel) kan niet de stoot hebben gegeven. In de tijd van haar verhouding met Balzac was zij trouwens weer aan het flirten met het bonapartisme en het was ook haar Napoleontische verleden dat een van haar grote attracties voor Balzac vormde.
De markiezin de Castries, nicht van een van de vooraanstaande figuren van het legitimisme, de hertog de Fitz-James, houdt beter titels. Maar Balzacs liaison met haar begint als hij reeds partij gekozen heeft. ‘Ce n’est pas elle qui fit de lui un légitimiste, mais le désir de cet amour inspiré par la vanité et par une puérile ambition mondaine,’ zegt Guyon. Deze tragicomedie van gekwetste mannenijdelheid en gefrustreerde begeerte, waar het ongelijk zeker niet zo uitsluitend aan één kant lag als Balzac het in zijn ‘Femme de trente ans’ heeft trachten voor te stellen, had hem even goed of beter naar links kunnen terugdrijven, dan dat het hem moest bekeren tot monarchisme en ancien régime.
Toch, ook al verwerpt men mèt Guyon de opvatting van een werkelijke bekering bij Balzac, het valt moeilijk te ontkennen dat er een duidelijke verandering van toon valt waar te nemen tussen zijn jeugdwerk van voor de Julirevolutie en zijn grote romans van daarna. Na dat jaar zal hij zijn rechtse politieke opvattingen steeds duidelijker en overtuigder verkondigen. Het is waar, al in 1825 had hij in twee brochures over het ‘droit d’aînesse’ en over de toelating van de Jezuieten partij gekozen voor de ultra’s: bijna onverklaarbare pamfletten als men naar zijn andere produktie van dezelfde tijd kijkt. Guyon komt in navolging van Arrignon tot de conclusie dat hier het geldmotief bij Balzac doorslaggevend is geweest, terwijl tezelfder tijd een handig politiek spel werd gespeeld door het ad extremum voeren en het aldus discrediteren van de rechtse theses. De hypothese zal onaanvaardbaar zijn voor wie vasthoudt aan de voorstelling van Balzac
in monnikspij zwoegend dag en nacht, als een dwangarbeider geketend aan zijn kunst, die tot de laatste druppel vitaliteit aan de vervulling van zijn roeping heeft gegeven. Het is een beeld dat Balzac graag van zich zelf ophing, speciaal als hij zijn Poolse gravin moest overtuigen van zijn onverbrekelijke trouw, wanneer die lucht kreeg van zijn talrijke escapades.
Een van Balzacs grote ambities is altijd geweest en gebleven om geld te maken, veel geld, en men vergete het niet, hij heeft aan zijn romans meer geld verdiend dan de meeste van zijn grote collega’s. Ware het niet dat zijn serieuse schrijverscarrière was begonnen met de nasleep van een déconfiture en dat hij het niet na kon laten bij tijd en wijle de staat van een ‘dandy’ te voeren, hij zou als een niet onbemiddeld man zijn overleden. Het verdient dan ook minstens even veel verwondering dat een man met een zo sterke appetijt voor de wereld toch telkens weer de wilskracht heeft gevonden om zich maanden lang van de wereld af te sluiten en zich over te geven aan het schrijven, als dat men zich kan verbazen dat een zo begenadigd genie zo weinig schroomde voor de commerciële aspecten ook van zijn schrijverschap. Zonder zijn ‘comptes dramatiques’ zou de Comédie Humaine niet zijn geworden wat zij is geworden.
Maar nogmaals: wat heeft hem, zij het dan alleen naar buiten, van liberaal tot legitimist gemaakt? Dat de jonge Balzac als liberaal begon verbaast allerminst. Het milieu waar hij thuis hoort is dat van de door de Franse revolutie en Napoleon opgekomen bourgeoisie, die haar geestelijk arsenaal betrok uit Voltaire en Rousseau en uit de 18e-eeuwse verlichting. Zijn vader kreeg zijn positie als fourageur in het Napoleontische leger. Een merkwaardige figuur, zelf zoon van een eenvoudig dagloner, intelligent, anticlericaal, met dezelfde intense belangstelling voor de meest uiteenlopende sociale problemen (als hondsdolheid en de reclassering van gevallen meisjes) die later kenmerkend voor Honoré zullen zijn. Maar vóór alles bourgeois, gehecht aan orde en rust.
Van zijn vader krijgt hij ongetwijfeld veel mee van zijn enthousiasme voor Napoleon. Het is in de tijd dat bonapartisme en liberalisme hand in hand gaan. Voor wie graag Hitler met Napoleon vergelijken, een feit, het overwegen waard: dat het voor een oprechte voorstander van de demo-
cratische gedachten politiek en psychologisch mogelijk was om zo kort na het Napoleontisch bewind diens naam in het vaandel te schrijven. Ongetwijfeld, de betekenis van Napoleon voor de generatie die na 1814 volwassen werd lag niet in de eerste plaats in het feit dat hij de ideeën van de Grote Revolutie over Europa had verspreid. Hij symboliseerde een glorietijd van Frankrijk voor de zo intens nationalistische Fransman. Wie als kind in die zon had gekeken zou, om Nerval’s beeld te gebruiken, zijn hele leven een vlek in het oogbeeld houden.
Moge hij zijn enthousiasme voor Napoleon van zijn vader – en zeker niet alleen van die – hebben meegekregen, voor zijn liberale denkbeelden heeft hij ongetwijfeld ook de invloed van zijn schooltijd ondergaan. Guyon bespreekt uitvoerig hoe de denkbeelden van de Verlichting waren blijven leven bij de ‘Oratoriens’ waar hij ter school ging, meer mannen van de 18e eeuwse Rede dan katholieke priesters. Zij hadden dan ook niet geweigerd de eed voor de Revolutie af te leggen. Men ziet hier de 18e eeuw doorwerken tot ver in de 19e eeuw, als de politieke pendule reeds lang naar rechts is teruggeslagen.
Later volgt hij de colleges van Cousin, Villemain, zeker geen revolutionaire figuren, maar de stupiditeit van de ultra’s na 1820 weet hen tot martelaren te maken, zodat ‘het hoogleraarschap zich kon verheffen tot de rang van een sociale macht en publieke ovaties verwierf’.
Liberalisme niet alleen op school en in de universiteit: daar is zijn merkwaardige vriendschap, die zijn politieke ‘bekering’ lang zal overleven, met Mme Zulma Carraud, de intelligente fijnvoelende vrouw uit het volk, hartstochtelijk ‘liberale’. Als hij in 1832 werkt aan zijn liaison met Mme de Castries, schrijft ze hem die woorden, zo typerend voor het Franse geestelijk linkse denken, die zó uit Alain’s brevier van het ‘radicalisme’ genomen hadden kunnen zijn: ‘parceque je hais tout pouvoir’. Het is die anarchistische trek van het Franse ‘liberalisme’, die het vat gaf op Balzac. Het is ook dat anarchisme dat zo licht in zijn tegendeel omslaat, vooral als de klemtoon bij de romantici gaat verschuiven naar de hartstochten. De opstand tegen de maatschappij uit zich bij Balzac niet in de laatste plaats in een sterk ‘passioneel mysticisme’,
om het jargon van Seillière over te nemen. Daarmee werd hij juist het moeilijkst verteerbaar voor de ‘bien pensants’ die hem om zijn politieke verklaringen zo bewonderen. Balzac had ‘le goût des passions fortes’ en, zoals Guyon opmerkt, deze maakt licht reactionnair. Het is waarschijnlijk de reden waarom vele artisten zo gemakkelijk verleid worden tot een flirten met dictatoriale ideeën.
Maar voordat we Balzac die stap laten doen (voorzover het al juist is te beweren dat hij hiervoor een stap moest doen), moet toch de reden worden opgespoord, waarom zij niet veel eerder of veel later werd gezet. Het is niet toevallig, Guyon wijst er op, dat de omgang naar het legitimisme samenvalt met de Julirevolutie. Daarvóór was het liberalisme in de oppositie tegenover een heersende partij zonder inspiratie en zonder mogelijkheden om het vernederde Frankrijk op te heffen. Onverwacht voor de meesten komt de Julirevolutie. Hóe onverwacht blijkt uit het feit dat mensen als Lamartine, Hugo en ook Balzac, niet in Parijs waren toen zij plaats vond. Er wordt geschoten, de reactie valt, de koning wordt afgezet en verdreven en de ‘burgerkoning’ betreedt de troon met veel democratische fanfare.
En dan volgt de grote ‘curée’ van de meute op de buit. De wereld van de jonge intelligentsia laat zich niet onbetuigd: Stendhal, Dumas, Merimée, om van de kleineren maar niet te spreken: ze krijgen allen min of meer goede posities. De Julirevolutie wordt het begin van een heerschappij van de bourgeoisie satisfaite. ‘La situation politique en France a fortement évolué entre les premières années de la Restauration et celles du début du règne de Louis-Philippe. Les anciens “liberaux” qui faisaient autrefois figure d’hommes de gauche, sont désormais des hommes de gouvernement, ils forment à la Chambre les partis du centre ou même du centre-droit… la bourgeoisie, qui formait le gros des troupes libérales sous la Restauration, s’est installée triomphante au pouvoir.’ (Guyon, p. 691). Het is de eeuwige tendentie naar conservatisme van iedere winnende oppositie.
Toch kan Balzac’s overgang naar het legitimisme niet met een beroep op deze tendentie verklaard worden: hij vaart niet mee met de stroom. Integendeel, zijn kritiek op de gesettlede Julimonarchie is veel feller en principiëler dan zijn 18e eeuws
liberalisme van daarvoor. En tegelijk blijven er duidelijke resten van dit anticlericale liberalisme en het daarmee zo nauw verwante bonapartisme ook na 1830 bestaan. ‘De là vient, en grande partie, la large audience… qu’il a toujours gardée auprès d’un public de lecteurs qui ne partagent nullement ses théories politiques, mais épousent les sympathies et les antipathies que, volontairement ou non, il laisse apparaître dans toute son oeuvre à l’égard de telle catégorie sociale, de telle ou telle manoeuvre politique.’
Zijn grote creatie Vautrin, die hij had geladen met al zijn eigen anarchistisch individualisme, en die ondanks onmiskenbare verwantschap met de Byroniaanse helden van de romantische mode, zo enorm boven dezen uittorent, Vautrin dateert van de periode ná zijn agressief beleden overgang naar het ultra-reactionaire legitimisme.
Men zal het Guyon moeten toegeven: die bekering naar het legitimisme is een schijn-bekering geweest, niet in dié zin dat zij gehuicheld was, maar er was in feite geen sprake van een bekering omdat dat legitimisme in feite altijd aanwezig was geweest als een rationeel-pessimistische tegenpool tegen het anarchistisch individualisme van vóór en ná de ‘bekering’. Aan de ene kant is zijn Comédie Humaine één grote ‘invitation à l’anarchisme et à la révolte’, maar aan de andere kant preekt zij, als enige remedie tegen de anarchie en de revolte, de meest brutaal autoritaire monarchie geruggesteund door een meest brutaal intolerante kerk. ‘A l’anarchisme qui inspire Balzac romancier, tant qu’il se place au point de vue de l’individu, correspond presque nécessairement, à partir du moment où il se place au point de vue de la société (ou de l’Etat, ou de la Nation ou du Pouvoir ou du Prince, tous ces mots sont pour lui équivalents), un autoritarisme à tendances totalitaires et anti-personnalistes aussi vigoureux que possible’ (Guyon, p. 699).
In deze spanning tussen de polen van anarchistisch individualisme en rigoureus autoritarisme en in de onwil of het onvermogen tot het nemen van een tussenpositie, waar die spanning is geneutraliseerd, is de Comédie Humaine, is Balzac een extreem representant van het Franse volk, dat er nog altijd niet in is geslaagd zijn Revolutie af te maken. Dit verklaart misschien het best het unieke feit van een zó algemene
en zó continue bewondering, die hij in Frankrijk is blijven genieten, bewondering van zó uiteenlopende figuren als Baudelaire en Zola, Léon Daudet en Gide.
Onwil of onvermogen tot een tussenpositie? De scheiding tussen beide is niet scherp. Om het Frankrijk van 1830 tot de Comédie Humaine – om welke maatschappij ook tot een kunstwerk – te herscheppen, was het nodig de spanning tussen individualisme en autoritarisme te conserveren, niet haar te neutraliseren in de een of andere democratische tussenpositie. De democratie is de meest onartistieke vormgeving van de maatschappij. Vandaar misschien dat zij beter floreert in Nederland dan in Frankrijk.
Het lijkt me, dat deze esthetische noodzaak voor de kunstenaar, die Balzac was*, beter verklaart, hoe hij – na 1830 feller en principiëler – zijn antidemocratische opvattingen kon belijden zonder zijn anarchistische neigingen te verloochenen, dan dat dit verklaard wordt door Guyons conclusie: de conclusie dat Balzacs denken altijd beheerst is geweest door twee ‘intuitions fondamentales: celle de l’unité du monde et celle de la nocivité de la vie sociale’, en dat zijn verdere politieke evolutie niet anders zou zijn geweest dan een zich scherper bewust worden van deze intuïties.
Want wat Guyon hiermee niet duidelijk maakt is, waarom Balzac – toch bepaald geen warhoofd – niet gepoogd heeft die twee ‘intuïtieve gegevens’ met elkaar te verzoenen. Het antwoord op die vraag lijkt me, dat hij dat als kunstenaar juist niet wilde. Voorzover de Julimonarchie de kiemen van een democratische ontwikkeling (dus van zo een verzoening) in zich had, vormde zij een bedreiging van de maatschappij gezien als kunstwerk, een bedreiging van de ‘comédie humaine’.
Leiden, oktober 1963.
- *
- Niet geheel hetzelfde als het ?esth?tisme social? van Balzac, waar Guyon enige voortreffelijke pagina’s aan wijdt.