D. Hooijer
Gialt Lekkerkerker
Ik ken Bessel van een cursus Frans. Nu hij gescheiden is, gaan we na de bioscoop eerst uitgebreid napraten in een café en dan pas naar mijn huis. Daaraan kan je zien dat we al een beetje bezadigd zijn. Samenwonen doen we niet, uit angst voor sleur. Je moet zuinig zijn op die ene als je die eindelijk gevonden hebt. Bovendien kan ik zo de ochtenden voor mezelf houden. Na een nacht vol dromen waarin ik iemand ben zonder verblijfplaats of leeftijd en zelfs zonder uiterlijk, zonder meningen, wil ik nog een tijd in die toestand blijven. Ik kijk naar buiten. Het blad van de essen stort recht naar de grond. Nooit vallen er twee bladeren tegelijk. Kennen de bomen hun bladeren persoonlijk en laten ze die een voor een gaan? Ik ken mijn haren niet. Hoeveel ben ik er kwijtgeraakt en waar zouden ze zijn? In het bos is het niet moeilijk daar pikken de vogels ze op om ze in het rond te leggen in hun nest. En als de nesten op de grond gewaaid zijn, dan pikken de vogels die haren weer terug voor een nieuw nest. ‘s Morgens denk ik alle kanten op tot ik honger krijg.
Vandaag moet ik het korter maken dan anders want mijn geld moet de deur uit. Ik moet de belangrijke koffer in een vuilniszak schuiven met het handvat naar boven. De koffer is nog niet vol maar vandaag breng ik hem weg. Dit omdat Bessel jarig is geweest. Ik praatte daar even met zijn zoon en mijn rust is weg. Nog maar één verjaardag geleden gaf Gialt een poppenkastopvoering vanachter de driezitsbank. Hij deed alle stemmen zelf want zijn vriendjes Bart en Eelco hadden ruzie met hem gemaakt over de tekst van het roversspel. Ze hebben hem dit hele jaar getreiterd. Gialt is er ontroostbaar over geweest maar in die eenzame tijd is hij harder gaan werken. En door zijn betere cijfers kreeg hij andere vriendjes, Taco en Niels. Niels heeft een studerende broer die elk weekend nieuwe inzichten mee naar huis brengt. Gialt neemt die inzichten over, wijsheid van de broer van Niels dus, die op zijn beurt ouderejaars napraat. Inzichten over de valkuil van de godsdienst, drank die voor kleuters is die naadloos overgaan in ‘ouwe lul’ zonder dat zij de volwassenheid ook maar één seconde bereiken. Bessel en ik hoor-
den dit laatste toevallig aan met het glas in de hand. Ik zette grote ogen op maar Gialt zei dat het voor die kleuterogen te laat was, ik ging richting ouwe lui. Ik zat nog na te denken of er iets waars kon schuilen in deze woorden. Maar Bessel zei vrij scherp dat hij dit zijn leven lang gehoord had van Gialts opa. ‘Het zal wel, maar zolang hij zeker weet dat hij Gialt verwekt heeft en Gialt niet hem, is er niks aan de hand met drank.’
Gialt knikt en mompelt dat het woord kleuter overdrachtelijk bedoeld was. Bart en Eelco schieten nog wel eens zuurtjes tegen zijn bril. Daar kan hij weer om huilen.
Op de verjaardag van Bessel begon hij zo: ‘Rijk op tijd en niet te laat zoals hij.’
Zijn grote hoofd knikte naar Bessel die in de achterkamer stond te dansen.
‘Kijk Nicole, zo word ik ook, diezelfde haargrens. Hij is alweer te lelijk. Wat moet hij met een echt mooie auto, wat moet hij daar op de dansvloer. Dat horloge staat hem niet. De meisjes willen hem niet, ja los van jou. De vrouwen hier willen mij tegenwoordig.’
‘Hoe kan dat nou. Je doet net of ze je oneerbare…’
‘Ik lieg niet. Ik zeg niet wie, een man een man een woord een woord. Daarom zeg ik: tijdig rijk. Niet te vroeg want dan raak je verpest en niet te laat want dat staat niet. Be rich, be it now!’
Zo te zien dronk hij appelsap. Hij rechtte zijn spichtige rug. Zijn ogen gingen over de grond even naar mijn schoenen, daarna over de grond naar een paar vrouwen in de hoek van de kamer. Welke vrouwen stapten van de vader over op dit lam. Hij is veertien jaar, binnenkort vijftien.
‘De kachelman en de loodgieter, de tandarts, daar gaat mijn geld aan op,’ zeg ik. ‘Mijn hele bezit ligt in het gootsteenkastje zonder rente op te brengen, kan mij niets schelen. Het voordeel is…’
‘Zo? Geef maar aan mij! Of moet ik het komen halen?’
‘Verdeel jij het dan onder de armen?’
‘De armen interesseren me niet. Die kopen geen heel mooie auto of een niet al te lullig huis. Die kopen geen wijn die je kan bewaren en waar je boeken over kan lezen. Mooie boeken die je naast je stoel klaar houdt zodat je iets goeds leest als je een keertje wijn drinkt. Alles over het kasteel en de kurk van kurk, geen plastic.’
Hij articuleerde alsof ik doof was. Zonder mijn antwoord af te wachten slenterde hij naar de gang. Ik ging naast Bessels moeder zitten. Ze zat te luis-
teren naar een dame die geen respect voor haar had, die ik hoorde zeggen dat zij overdreef. Gialts nieuwe vlam moest ik zoeken bij de vrouwen in de achterkamer. Mireille zat daar, rillerig en een beetje scheef naast de zusters Dijkersmaat. Ze waren alle drie geschikt voor de rol van kinderdief maar de praktijk zou ze toch tegenstaan. Mireille was bang voor contacten en de zusters stonden onder toezicht van elkaar. Ik liet mijn ogen over eigen rok en laarzen gaan alsof niets mij bezighield, alsof ik voor me keek. Hoe laat zou het zijn. Links, op de plaats van mijn horloge zat vanavond een armband met een lastig slot dat ik alleen met mijn rechthand kon vastmaken. Ik was helemaal wat moeizaam gekleed, mijn laarzen waren te log en te warm voor deze kamer. Dit was mijn huis niet en ik had deze avond ook niet de rol van gastvrouw. De keuken staat sinds Bessels scheiding vol machines die het zelf kunnen.
Later op de avond ben ik nog met Bessel gaan bumpen. Bumpen lijkt makkelijk: je springt in het rond en maakt gebruik van je gewicht. Bessel bumpte zwaar en ik kon mij daar goed tegenin ontwikkelen. Strak in de maat want daar moet een dans het van hebben als er geen elegance is. Toen ik terugkwam in de voorkamer zag ik Gialt nergens meer. Zijn Oma zei dat hij naar bed was.
Ik ga het gootsteengeld verplaatsen. Het is vooral de gedachte dat die kleine weet dat hij hier moet zijn voor een graai onder de gootsteen. Ik moet nu gaan. Het is nog vroeg, maar ik kom al twee bekenden tegen die me vragen of ik naar de markt ga. Ik zeg van ja en meteen zien ze me afslaan naar de straat met de Banken. De rest gaat goed. De man van de afspraak, meneer Verdonk, staat buiten me op te wachten bij de mini-waterval.
‘Geeft u maar, nee, geeft u maar gerust.’
Ik schuif de koffer van me af. Na een half uur teken ik drie formulieren. Ik voelde mij zelfstandig met die koffer in de keuken maar nu voel ik me nog zelfstandiger.
Thuis bel ik Bessel en vraag naar Gialt. Die is naar school. Bessel weet van het gootsteenkastje; hij praat daar zelden over en dan alleen op een toon of het om weinig geld gaat, twee euro hooguit. Hij had zelf tot voor kort alles wat hij bezat in een keukenbeurs onder zijn trui. Dat had met zijn scheiding te maken.
‘Wil je aan Gialt zeggen dat ik mijn geld niet meer thuis heb? Het staat op de Bank.’
‘Jammer, jij was de laatste met een sok. Gialt is een beetje beangstigend ja.’
Soms vraag ik me af wat ik met Bessel moet nu hij zo rijk geworden is. Ook hij is bang mij te verliezen aan een man met één stel ondergoed. Hij was dat toen ik hem ontmoette. Hij stond bij de stomerij in bloot bovenlijf te wachten op zijn enige t-shirt.
‘s Morgens, als ik nog niet in de spiegel gekeken heb, ik zou tien jaar kunnen zijn, voel ik geen plichten. ‘s Nachts is het anders, dan word ik een mens met taken. Gezichten van vroeger trekken langs. Ooms, tantes, hun kat, tuinman, melkboer die vijf dochters had. Ik stel me voor dat ik rondloop in hun huis, dunne lichtgroene papieren, doorslagen van rekeningen liggen op een bureau dat later onverkocht bleef op een veiling. Ik zie half afgebrande kaarsen staan als ik een kast opendoe.
Ook deze nacht kan ik goed denken. De geluiden van buiten hoeven mij niet te verontrusten want mijn geld staat op de Bank. Ik hoor wel iets, geen gestommel van inbrekers, ik hoor iets piepen opeens ‘zoempf’. Het geluid ‘zoempf’ is verontrustend. Ook klinken de auto’s over de natte straat nu duidelijker van beneden, alsof de keukendeur openstaat. Ik bel Bessel op. Hij sliep.
‘Weet je zeker dat je Gialt hebt verteld dat mijn geld naar de Bank is?’
‘Ohhh. Vergeten.’
‘Ik heb een inbreker, kijk eens of Gialt in bed ligt.’
‘Wacht even.’ Ik hoor hem lopen. ‘Ja, dat is heel gek, op de wc ook niet, denk je dat hij bij jou zit?’
‘Kom alsjeblieft hierheen.’
Bessel zal komen. Eerst durf ik mijn bed niet uit, maar ik hoor nu aan de geluiden dat er iemand is die iets weet van de gootsteenkast. Ik kan rustig naar beneden gaan want Gialt is wel lang maar nog niet sterk. Ik loop naar de overloop en kijk over de trapleuning op zijn kinderlijke kruin.
‘Gialt schaam je je niet.’
Gialt lijkt zich niet te schamen. Hij lardeert zijn zinnen met vloeken uit de onderwereldfilms en al beheerst hij de kunst nog niet, het maakt me bang.
‘Fuck de waar heb jij je bloody geld, waar de fuck heb jij je bloody geld.’ Hij noemt me ‘bitch’. Ik antwoord hem dat het geld op de Bank staat en wel door zijn eigen houding.
‘Shit. Niemand mag dit weten. Ik moet je neerleggen fuck finalemento.’
Zo praat Gialt wel vaker en ik doe het nu niet meer na.
‘Maarpappa weet toch dat jij dit weet? Ik heb hem opgebeld vanmorgen.’
Hij schudt langzaam zijn hoofd.
‘Ik hoef het niet geweest te zijn. Er zijn ook criminelen in de wereld. Wil je het niet over pappa hebben als je het over mijn vader hebt.’
‘Jij bent zelf een crimineel.’
‘Kop dicht sowieso! Ik zal je tot zwijgen moeten brengen wil ik doorleven. Die dingen zijn niet moeilijk, alleen de eerste keer. Lastig dat ik je ken.’
Hij doet geen stap naar me toe. Hij beweegt niet. Ook zijn armen die loodrecht naar beneden hangen en die willen bungelen, houdt hij stokstijf. Eindelijk gaat de bel boven ons hoofd en meteen daarop komt Bessel binnen met zijn sleutel. Niemand groet. Gialt begint te huilen. Bessel huilt ook als hij ziet dat zijn zoon echt heeft ingebroken, een gat gemaakt heeft in het raam van de keukendeur om zo de sleutel te pakken. Dat hij me tot zwijgen wilde brengen, zeg ik ook.
Gialt moet mee naar het bureau, Bessel heeft hem vast en leidt hem naar de deur. Kan ik nog een excuus bedenken voor de ramp?
‘Ik had je niets moeten vertellen. Meisjes kosten geld, misschien had je… plannen. Want je maakt mij niet wijs dat je me echt vermoord had.’
Gialt wil wat zeggen maar hij huilt te veel.
‘Mogelijk,’ zegt Bessel, ‘maar niet interessant.’
Gialt kwam er af met een taakstraf. Hij heeft zich keurig gedragen en nu moet hij ergens wonen. Bessel is komen praten. Hij heeft een dag vrij genomen en voor het eerst spreken we elkaar om tien uur in de ochtend. Gialt komt bij hem. Zijn moeder is bang dat ze hem lichamelijk niet aankan want hij is op de kwekerij potiger geworden.
‘Als jij nu ook komt hebben we een gezin. Jij koken, ik werken, Gialt de aandacht trekken. Zijn we sleurbestendig denk je?’
Ik antwoord dat ik naar sleur verlang, vooral naar sleur met hem. En als Gialt een beetje typisch wordt, zal sleur hem goed doen. Ik voel er wel voor om bij Bessel te komen wonen, ik wil hem vaker zien en op kantoor is het niet leuk meer sinds we een nieuwe baas hebben. Ik kan minder gaan werken, ik kan gaan tuinieren en koken. Wat is daartegen?
Een half jaar later weten we dat wij het gezellig hebben met z’n drieën. Een opluchting want het kind wilde me neerleggen, dat was geen leuk gehoor en ik ben het nog niet vergeten. We hebben er lang over gepraat Gialt en ik.
‘Gelukkig zag jij direct dat ik het niet kon.’
Dat zag ik zeker niet. Hij spreekt nog altijd het mengsel van boeven- en regententaal. Hij wil nog steeds rijk worden maar niet zo rijk als eerst. En dat
vrouwen tegenwoordig hem willen en niet Bessel, was dat niet verzonnen?
‘Welke vrouwen waren dat Gialt?’
Hij noemt Mireille. Dat had ik kunnen weten. Toen hij op Bessels verjaardag naar de hoek van de achterkamer keek, zat zij daar. Mireille kan je niets kwalijk nemen. Ze slikt medicijnen, ze heeft reuma. Het is bekend dat ze eenzaam is. Bovendien is ze een stuk jonger dan wij allemaal, hooguit negentien. We hebben haar leren kennen via de zusters Dijkersmaat die op een dag een naaister nodig hadden. Mireille stond als enige in de gids onder het woord naaister. Alle andere naaisters kon je vinden onder coupeuse. Ze had reuma maar haar handen waren nog helemaal goed. Ze raakte bevriend met de zusters en nu ook met ons. De reuma komt en gaat. Mireille heeft me kortgeleden nog verteld dat ze droomde dat een sloper haar achterna zat met een verfbrander. Hij wilde haar make-up ‘afbladderen’. We hebben toen ontzettend gelachen, het woord sloper vond zij niet zo luguber als ik, ze zei dat het een gewone sloper was in een overall.
Mireille had die avond een arm om Gialt geslagen en hij had na een tijdje een arm terug gedaan. Ze zaten op de bank en hadden wat gepraat. Hij had haar willen helpen, die ziekte kon misschien gestuit worden in een beter klimaat. In ieder geval had hij haar willen helpen met veel geld. Want dat was hem overduidelijk, dat geld niet zo stonk als wij durfden te zeggen. Wij legden zonder ons te schamen de nadruk op gezelligheid, we liepen klinischdood achter de hogedrukspuit om tegels schoon te spuiten. Hij hield niet op met praten nu hij begonnen was.
Al heel lang, zeker drie maanden had Gialt gevonden dat Mireille wel eens een meisje kon zijn voor hém. Hij was gelukkig dat hij naast haar kon zitten. Na het kwartier met de armen om elkaar heen, had ze hem gevraagd om een brief te posten want ze liep die week bitterslecht. Gialt was direct de deur uitgegaan. Buiten had hij de brief opengescheurd, hij dacht dat er een kans was dat ze die brief aan hém had geschreven. Hij las op teletekst vaak over vrouwen met jongens. Bovendien stond er een woordspeling op de enveloppe. De naam was G. Lekkerkerker terwijl hij toch G. Ouderkerk heette. Een leuke woordspeling had het toch kunnen zijn? Maar de brief was een bedankje voor chocolaatjes van een echte Lekkerkerker. Later op de avond had hij wat met mij gepraat maar zijn hoofd liep om en hij was naar bed gegaan. Hij wilde iets doen, dat vooral.
Gialt rookt niet, drinkt niet en gebruikt niet. Het vreemde is dat de psycholoog zegt dat hij normaal is, een beetje jong voor zijn leeftijd. Bij redelijk intelligente pubers kan de pubertijd excessief verlopen. Gialt neemt
genoegen met ‘redelijk intelligent’ want hij heeft een tijd gedacht dat hij dom was. Jong voor zijn leeftijd vindt hij zich niet. Rijp voor zijn leeftijd is hij, bijna rot zou hij zijn als hij zichzelf niet regelmatig toesprak.
‘Goed,’ zeggen Bessel en ik, ‘laat Mireille eens bij ons komen eten.’
En zij verschijnt dezelfde week nog. Haar voeten staan een beetje star in speciale laarsjes helemaal van wol. Ze klaagt heel amusant, niet over haar reuma maar over haar opgestoken haar dat steeds uit een knijpkam ontsnapt, regelmatig moet ze de boel losschudden en opsteken. Dat het zo zwaar is, zo weerbarstig, zo eigengereid, zo woest en wild, ze zucht. Er vallen stiltes. Bessel en ik doen of we perplex staan over dat woeste leven van dat haar. Zou ze dááraan te gronde gaan in plaats van aan de reuma?
Ze is mooi bleek, ze heeft verzorgde handen met leuke nagellak. Als je goed kijkt hebben de rode nagels gezichtjes: dat zijn plakplaatjes. Ontzettend kinderlijk maar ze heeft een volwassen oordeel over anderen. Als je haar vergelijkt met de meisjes uit zijn klas, kies je voor Mireille. Zij wil hem behoeden voor alle kwaad van de wereld. Ze houdt niet van roken, drinken en lappen vlees, zegt ze al bij de soep.
Gialt is stil. Hij kijkt naar Mireille en kan niets uitbrengen. Eindelijk wordt ze wat rustiger. Nu gaat het over het evenwicht tussen pillen en maagzweren en het verschil tussen vochtige kou en droge kou. Bessel en ik denken dat de magie er na deze avond wel af zal zijn voor Gialt.
‘Hoe was ik,’ vraagt hij, ‘eerlijk zijn.’
‘Goed. Je oogjes staan wat moe, dat is alles.’
‘Oogjes, hou op!’
‘Ogen bedoel ik. Hoe vond je haar?’
‘Een vrouw met wezenlijke problemen. Een verademing. Ik begrijp nu dat je je leven geeft voor een oudere vrouw.’
‘Mireille is geen oudere vrouw. Nog geen negentien hoor.’
‘Ze heeft het vroeger met Pa geprobeerd maar hij heeft haar niet op waarde weten te schatten.’
Bessel kan zich dat niet herinneren.
Geen vrij dromen meer in de morgen sinds ik een huishouden heb. ‘s Nachts slaap ik vast want een huishouden maakt rozig. Bessel heeft nog nooit zoveel met Gialt moeten praten als nu. Hij heeft meer contact met hem dan toen hij hem praten leerde. Hij gaat op tijd naar school en maakt zijn huiswerk; eindelijk worden wij wat opgewekter. Maar vandaag, zater-
dag, huilt hij opeens met luide uithalen. Het geluid is intens verdrietig en ik ren naar de kamer, er is iets ergs gebeurd. Hij zou toch naar paardrijles?
(Toen Bessel wat geld begon te verdienen gaf hij Gialt een pony. Swift is leuker dan andere pony’s, pienter en helemaal niet kribbig. Hij kan glanzen als een gepoetste schoen als Gialt hem poetst. Voor het zelfde geld had Gialt, als pechvogel, een heel andere pony gekregen. Hij gaat elke dag even naar Swift voor hij naar school gaat. Op zondag rijdt hij met een vaste groep door het bos. Rondjes, galops en lage hindernissen. Alles op Swift en alles lukt, terwijl Gialt op gymnastiek weinig kan. Hij groeit te hard, heeft de psycholoog gezegd, de hersenen hollen achter het lichaam aan, dat moesten wij maar letterlijk voor ons zien dan begrepen we het beter.)
Bessel klopt Gialt op de rug. Ik blijf een beetje op de achtergrond. De eerste zin die ik versta is: ‘Ik moet Swift verkopen.’
‘Wat is dat voor onzin!’
‘Swift kan ons niet houden. Hij is te zwak voor Mireille en mij.’
‘Gaat Mireille dan paardrijden, wil ze op Swift?’
Gialt tilt zijn grote hoofd op. Hij vertelt dat zij nu de winter zo zacht is, door het bos willen rijden. Ook als het regent wil Mireille op een paard door het bos dan hoeft ze niet te lopen.
Bessel grijpt naar zijn hoofd of het barst. Ik stel voor om een groter paard te huren voor één dag. We zullen meegaan voor het geval Gialt en Mireille iets niet gedaan krijgen. Misschien moet ik brood meegeven en melk. Nee, dat is niet overdreven dat is voor Mireilles maag.
Meteen deze zondag al heeft Gialt het sloomste paard van de manege kunnen huren. We kennen haar wel, Roestana. Swift kijkt altijd alert maar aan Roestana’s enigszins geloken ogen kan je zien dat ze het wel gelooft. Ze is al oud en haar hoeven zijn wat lomp maar door haar traagheid en de lengte van haar benen, blijft ze elegant.
Mireille arriveert. Ze klimt uit haar autootje gekleed in een nylon pak en met hoezen over haar wollen laarzen. Ook zij is geroskamd, de krullen hangen glinsterend van de motregen op haar rug. Roestana stapt al rond met haar dubbele zadel. Wat een hoog paard vergeleken bij Swift. Mireille gaat het eerst omhoog. Als ze allebei zitten, beginnen wij met wuiven. We kijken ze na en houden onze handen klaar voor als ze achterom kijken. Maar ze zijn ons vergeten. Als wij op de grote weg fietsen, kunnen we door de kale bomen Roestana zien gaan. Zij is niet erg duidelijk met haar kleur van de bosgrond. Gialt heeft een groen jack met capuchon en ook Mireille is in schut-
kleuren. Alleen de vlek van haar witte gezicht zou je kunnen zien omdat je het weet. Eigenlijk zie je alleen iets voorbijschuiven achter de stammen.
Gialt komt lachend thuis. Hij praat over hoe langzaam en verstandig het paard Mireille liet wennen. Hoe Mireille eerst hoogtevrees had gehad en later niet meer. Voortaan gaat hij elke zondag met Roestana en Mireille naar Bilthoven, daar wat eten en dan terug. Het regent al de hele winter en dat is juist prettig want dat houdt de mensen thuis. Nu hebben ze de laan voor zichzelf en dan kunnen ze lekker hard praten.
Pas na twee maanden krijgt hij klachten: ze wil niet dat hij áán haar zit. Daar is hij te jong voor. Ze vindt hem volwassen en toch vrolijk, heel lief. Maar hij voelt nog te jong aan. Daar moet hij blij mee zijn, vindt zij. Handen thuis.
‘Geld is niet totaal alles, daar ben ik achter gekomen. Spierkracht is beter. Pa ik wil van die trekveren.’
En hoewel Bessel zegt dat Gialt met de vuilnisbakken kan beginnen, behalve buitenzetten ook binnen zetten, gaat hij de volgende dag met Gialt trekveren en halters uitzoeken.
Bessel is architect en zijn ontwerpen raken in de mode. Hij werkt en werkt, ik ben bezig thuis en Gialt werkt ook. Eerst maakt hij zijn huiswerk daarna gaat hij heffen en veren. Boxend gaat hij de trappen op en af. Hij vecht met Bessel, hij wil me laten zweven op zijn zolen als hij op de grond ligt. Eindelijk laat ik mij voorzichtig neer en hij lanceert me naar de overvolle prullenmand, zacht van de oude kranten. Dat was per ongeluk. Daarna rust hij niet voor ik over mijn angst heen ben en weer op zijn voeten, op de zolen van zijn gympen, ga liggen. Dan laat hij me rustig zweven, ja hij deugt toch.
Aan de ontbijttafel gaat het al over Mireille.
‘Mireille en ik zullen wel nooit iets met elkaar krijgen, ze wil dat niet. Ik ben te jong, ik voel mollig als een kind.’
‘Heel verstandig van Mireille. Is zij gek! Met jou naar bed zeker, denk erom Gialt, ze is kwetsbaar.’
‘Straks beuk je haar nog doormidden,’ zegt Bessel.
‘Nee, pap, sterke mensen kunnen beter voorzichtig doen dan zwakke. Ik ben nu vijftien dat schiet op. Als ze het maar wíl. Ik wacht, ik hoop dat ze affikt van spanning.’
‘Gialt jij bent een romanticus! Nou weet ik het. Een Rhijnvis Feith in de dop.’
Maar hij weet niet wie Rhijnvis Feith is en laat het zich ongeduldig uit-
leggen. Nee. Hij zit toch niet op graven te dichten. Hij is een man. We vragen of Mireille soms de moederrol vervult.
‘Nee pappa. Ten eerste is Mireille niet moederlijk, ten tweede is mijn moeder moederlijk zat geweest. Zij is… (hij zal niets naars over zijn moeder loslaten, hij zal wel even liegen) in orde.’
‘Is Mireille een blijvertje?’ vraagt Bessel.
‘Een wat? Ja, volgens de statistieken wel. Alle ongewone koppels die tegen alles in ontstaan, blijven langer dan gewone jeugdliefdes. Ik hoop vurig dat Mireille een blijvertje is, zoals jij het uitdrukt.’
Bessel gaapt en rekt zich uit.
‘Wie gaat er het eerste de badkamer in, wazzewas?’ vraagt hij.
Gialt hikt en zet zijn koffiekom neer. Hij walgt van ‘wazzewas’ zegt hij.
‘Het is anders een woord van jou Gialt. Van toen je klein was.’
‘Dat woord is verouderd pappa. Doe me een plezier. Ik walg van je, wat een trut ben je toch. Ga naar de kringloop met je woordjes.’
‘En jij dan met terzáke en lichtelijk.’
‘Ik houd van goede woorden, ik ben snedig. Jij verkindst, vrees ik pa. Blijvertje, wazzewas! Terzake trouwens, Mireille begint volgende maand aan de pil.’
‘Ah heeft ze een vriend?’
De weekends zijn belangrijk. Zaterdag vertrekt Gialt al vroeg naar de manege om Swift te poetsen en af te draven. Zondag komt Mireille. Dan stapt Roestana met haar dubbele zadel de stal uit en na rustig opstijgen rijden ze het bos in. Toen het stormachtig werd in het voorjaar, kreeg Roestana zin in wat sprongen waardoor Mireille en Gialt in een zachte greppel vielen naast het ruiterpad. Gialt leidde Roestana naar een beuk en bond haar vast. Daarna hief hij Mireille op een tak en samen klommen ze een tak hoger. Van daaruit liet hij Mireille weer in het zadel zakken. Hij sprong op de grond en maakte Roestana los en hup op zijn plaats achter Mireille, ‘dat is pas leven’. Wij achter onze volle borden, vinden dat hij gelijk heeft gehad met die halters en veren.
Gialt zal niet rusten voor Mireille de zijne wordt. Ze gebruikt de pil maar verder gaat ze niet. Het zal wel nooit gebeuren, als hij daar aan denkt wordt hij somber. Maar ze moet hem in elk geval begeren, ze moet thuis in bed spijt hebben van haar terughoudendheid. Zij moet in bed ongegeneerd aan hem denken. Ze kan er zeker van zijn dat hij aan haar denkt want hij denkt altijd aan haar. Ook dat is liefde bedrijven. Maar wel in voorlopige zin. Wij
waarschuwen voor te vroege ervaringen. Eens ontmaagd, altijd ontmaagd. Gialt bekijkt ons koel.
‘Ik heb mijn maagdschap geen seconde gewaardeerd. Toen ik niet beter wist, waardeerde ik het niet en nu ik beter weet, zie ik geen voordelen. Echt Nicole, jij kan goed neuzelen maar wat wil jij in godsnaam bereiken met míjn maagdschap, blijf jij er jonger door? Nee leg eens uit.’
Dank zij Mireille en de paarden Swift en Roestana is hij gelukkig zegt hij. Hij werkt hard aan zijn talen want Mireille spreekt zeker drie talen. Bessel werkt. Ik doe het huishouden, dat is ook werken. Eigenlijk kook ik niet goed, ik kan niet met de magnetron overweg. Maar thuis blijven we onder ons. Gialt neemt in restaurants geen blad voor de mond, hij bespreekt zijn moeilijkheden alsof we doof zijn. Hij heeft steeds nieuw verdriet, steeds nieuwe woorden, steeds zwaardere halters.
Het is zomer geworden. Een hittegolf gaat over in dragelijke warmte en daarna komt de hitte weer. Elke avond eten wij op het terras met de trottoirtegels. Dit terras is het lelijkste plekje van Nederland, aangelegd in de tijd dat Bessel nog weing geld had. Ik heb me voorgenomen om er iets moois van te maken met bakken en planten. Mireille adviseert me over schaduw en halfschaduw. Zij kan plumbago’s stekken, zegt ze, binnenkort zal ik een zee van blauwe bloemen hebben.
Deze zomer heb ik zeeën van tijd en daarom schil ik alle groentes zelf, bijna alles lukt, ik ga steeds beter koken. Mijn kantoor is een maand dicht en mijn toneelclub begint pas in de herfst. Als Bessel thuis is vraag ik hem om hulp, dat worden onze uren met z’n tweeën. De zondagavonden zijn spannender omdat Mireille met Gialt meekomt. Ik heb me voorgenomen om haar op te kweken. Vandaag gaan we aan tafel onder de nieuwe parasol. Het is zo warm buiten dat de schalen niet dampen en de sla verwelkt al.
‘Gauw maar met alles. Begin met de sla die wordt slap,’ zeg ik.
‘Sla is als de liefde, meteen proeven en verslinden anders verlept hij.’
Mireille zucht met stemgeluid.
‘Gialt, ik ben geen jong blaadje, ik ben geen sla.’
‘Ben je wel. Stralende sla, hap!’
‘Heel goed die sla, Bessel,’ zeg ik.
Bessel eet en knikt. Hij begint me in mijn nek te kussen met volle mond.
Gialt heeft Mireilles hand gepakt en houd die tegen zijn hart, tegen zijn blote huid want hij heeft deze zomer thuis nooit meer aan dan een korte broek. Mireille draait met haar schouders. Er hangt met die hitte een kleffe
stemming, ik zal blij zijn als het weer regent. Gialt slaat met zijn vork op zijn borst, begint het weinige borsthaar daar te kammen terwijl hij mompelt ‘rustig maar Swift’. Mireille heeft haar elleboog op tafel naar Gialt toegeschoven, haar kin in de kom van haar mooie hand. Zij hangt aan zijn lippen op tien centimeter na. Als hij stilvalt, vertelt zij wat. Na de maaltijd zegt Bessel dat de maaltijd medemogelijk is gemaakt door Bessel en Nicole.
Het blijft warm in de herfst en Gialt en Mireille zijn geen maagd meer. Ze beleven mooie dagen in de Utrechtse bossen. We krijgen veel te veel details voor aan tafel maar ze zijn niet te stuiten. Gialt zegt dat hij gelukkig is en Mireille zegt dat zij ook gelukkig is. Ze was het al sinds Gialt haar meegenomen had naar de manege en Roestana. Nu geen toespelingen op paardrijden en klaarkomen zoals Eelco en Bart willen proberen. Bij Mireille gaan die dingen heel anders en Gialt zegt ook dat het bij hem heel anders gaat, je kan hem vergelijken met een nerveus kind. Vergelijken alleen.
Zo regenachtig als het vorig jaar was om deze tijd, zo warm is deze herfst. Het is Zondag, ik moet even naar Swift gaan kijken. Hij heeft buikpijn en het kan een koliek worden. Net als ik achter de boxen sta om in de mest van Swift te kijken, hoor ik de mulle stappen van Roestana dichterbijkomen. Gialt en Mireille houden stil voor de box van Swift. Hij hangt al met zijn hoofd over zijn halve deurtje.
‘Als je zo door gaat mag je binnenkort op Swift,’ zegt Gialt. Hij praat zonder de studentikoze toonloosheid.
‘Ik ben gewoon dankbaar,’ zegt Mireille. ‘De hele dag doorgekomen zonder te verrekken van de pijn.’
‘Ik kan eigenlijk niet gelukkiger dan ik al ben, maar jij hebt altijd pijn gehad. God weet wat voor leven we nog krijgen.’
Het is een tijd stil.
‘Zie je dat? Swift is jaloers, hij wil ook gezoend. Ja, Swift jaaa.’
‘Ja, Swift jaaa.’
‘Ook als het afgelopen is tussen ons dan blijf jij…’
‘Maar het loopt niet af.’
‘Straks ben je van school en dan ga je studeren. Zingen, dansen, vrolijk zijn. Heb je recht op.’
‘Zang en dans. Nee, hou op. Kijk naar Pa. Hij is er nu overheen omdat hij geschrokken is van mij. Dat is wel klote. We geven hem op zijn verjaardag een taart met: Hoera bumpvrij!’
‘Weet jij wanneer Nicole jarig is?’
‘Nee. Iets voor Nicole moet misschien eerder. De was enzo en gezond koken. Weet je… studeren wil ik niet. Ik maak het gymnasium af. En dan aan het werk zien te komen. Veel cursus in de avonduren, dat gaat sneller.’
‘Maar je moet toch eens gaan feesten, anders sla je je jeugd over Gialt.’
‘Als je het niet erg vindt, zou ik liever niet gaan feesten. Met jou feesten op onze manier, is toch goed?’
‘Nee.’
‘Omgaan met leeftijdgenoten leer je dan. Nou het feit alleen al dat je dat moet leren, dat gaat me tijd kosten. Allemaal van die Eelco’s. Het eerste is een cursus Spaans, dan kan jij meedoen. En we nemen een Spaanse hulp. Met Spaans kan je de handel in. Binnenkort ben ik zestien in plaats van vijftien, dat klinkt beter.’
‘Als je eens wist wat ik binnenkort ben, in plaats van negentien.’
‘O dat weet ik niet schat, dat zal ik nooit goed weten.’
Ik hoor gelach en hmm-geluiden.
‘Ja Swift jaaa. Swift is levendiger dan gisteren.’
‘Ik vind het zo gek dat die man van de test zei dat je matig intelligent was. Vind jij dat niet gek?’
‘Ach, intelligentie. Ik was niet algeheel dom, zei de man van de test. Dat trok wel bij.’
‘Zei die man dat? Was die man wel afgestudeerd, had hij zijn cijfers vervalst?’
‘In ieder geval kan ik je dragen, overal heen. Je moet eens wat dikker worden, dan word ik weer sterker. Moeten we afkloppen dat jij vooruitgaat?’
‘Klop alles af. Unberufen, moet je zeggen, unberufen toi-toi-toi.’
‘Ja? Gaan we doen. Op de staldeuren, kaal hout!’
Ik hoor Roestana verder stappen naar haar eigen stal, ik hoor ze kloppen en roepen. Dan gaan ze naar binnen om Roestana af te zadelen. Ik sluip onder de ramen van de stallen door en pak mijn fiets.