[p. 57]
Hester Knibbe
Vertrekken
1
Ik moet de zolder, de kamers opruimen
heel die verzameling jaren bewaard
voor een later dat ik
niet heb, doe ik weg. Maar houden
ligt grijnzend te wachten: scherven
die in een herinnering passen, slaapzak
rugzak met wat zand van vakanties
schaatsen – in de schoenen de moet nog
van voeten. In stoffige laden
kladblok, dagboek, schoolschrift
schoonschrift, ze zeuren te worden
gelezen, zacht ritselend liefst. Maar
het lastigst van al zijn de dozen met
vouwwerk, verhalen en tekeningen
van doolhoven, eilanden, werelden
die verloren gingen.
[p. 58]
2
Zijn kamer houdt vast wat ze heeft:
het uitzicht staat eender gefreesd
in de ramen, in de kast steunen de boeken
elkaar met rug naar de lezer gekeerd
die verdween. Het verweesde bureau
maakt zich droevig breed, in hem huist het
grote bewaren. Afblijven! schuiven de laden
stroef, hij leeft hier in handschriften, namen
en kaarten; hij vertrouwde ons
toe wat moet worden behouden, grote
en kleine lievelingen, geheime kennis
die er toe doet. Wij bevatten veel
meer dan dingen alleen
omdat alles zo af is.
[p. 59]
3
Alleen wat niet meer hoort bij dit lijf
doe ik weg, is oude huid die van mij
af wil. Zoveel bewaard op elke
etage vanwege het hoofd waarin
al die tastbare zaken wel ergens bij
passen; ik besta en dat zie ik
aan de dingen die mij nog
willen. Bewaren betekent: dit
hoort bij me, jij, ik doe je niet weg
in die kleren bijvoorbeeld, je droeg ze, ik
borstel ze af, ik die het stof
nauwkeurig bewaak: daar mag je
niet liggen, lig maar daar op
ziellozer dingen.