Over dit hoofdstuk/artikel

G.F.H. Raat

over Gerard Reve


1.
G.v.E. (= Gerard van Eckeren). In: Het Boek van Nu 3 (1949), afl. 2, p. 22.
2.
Voordien verschenen onder de naam Simon van het Reve:
De ondergang van de familie Boslowits; in: Criterium; algemeen cultureel maandblad 1 (1946), afl. 15 (december), p. 788-813.
De laatste jaren van mijn grootvader; in: De Nieuwe Stem; maandblad voor cultuur en politiek 2 (1947), afl. 1 (januari), p. 18-28.
De Avonden, een winterverhaal (fragment); in: Criterium; algemeen cultureel maandblad 2 (1947), afl. 5 (mei), p. 274-293.
Het betreft hier het, in de boekversie sterk gewijzigde, eerste hoofdstuk van De Avonden.
De Avonden; in: Het Woord; herfst 1947, p. 113-135.
Een aantal merendeels geringe afwijkingen daargelaten, valt dit fragment samen met hoofdstuk VII van De Avonden.
Oudejaarsavond; in: Criterium; algemeen cultureel maandblad 2 (1947), afl. 11 (november), p. 627-646.
Dit fragment komt, afgezien van enkele kleine veranderingen, overeen met p. 178 (te beginnen bij ??Oudejaarsavond,? zei Louis,?) tot en met het slot van de LRP-editie van De Avonden.
De Avonden; een winterverhaal. Amsterdam 1947.
3.
Dit meldt Simon Vinkenoog in een interview dat hij Gerard Kornelis van het Reve afnam (Auteur-hulpverpleger Gerard-Kornelis van het Reve: ?Ja, ik ben een christen?), gepubliceerd in de Haagse Post van 2 maart 1957.
4.
S. Vestdijk. Zwijgplicht in en buiten een novelle; in: Podium; literair maandblad, ontstaan door fusie van de tijdschriften Podium en Columbus 6 (1950), afl. 5 (mei), p. 317-321. Aldaar p. 317.
De bespreking werd herdrukt in Vestdijks bundel essays Zuiverende kroniek; Amsterdam 1956, p. 148-155. (Hierna zal ik aan deze recensie via Zwijgplicht in en buiten een novelle refereren.)
5.
Het besprekinkje draagt geen titel. Wel staat er boven: ?Gerard Cornelis (sic) van het Reve: Werther Nieland. No. 3 van De Vrije Bladen. – G.A. van Oorschot, Amsterdam, 1949. 70 blz. f 2,50.?
6.
Gerard Kornelis van het Reve. Op Weg naar het Einde; Amsterdam 1963, p. 125. (Voortaan afgekort tot Op Weg naar het Einde.)
7.
Deze naam komt alleen op de rug van het boek voor, niet op de titelpagina. De novelle Werther Nieland loopt in deze uitgave van p. 297-358.
8.
Jean Weisgerber. Proefvlucht in de literaire ruimte (5); Werther Nieland; in: Nieuw Vlaams Tijdschrift 21 (1968), afl. 8, p. 815-830.
Inmiddels heeft Weisgerber deze beschouwing samen met andere bijdragen aan het Nieuw Vlaams Tijdschrift over de literaire ruimte gebundeld in Proefvlucht in de roman-ruimte, Amsterdam 1972. Daar ik de bundel niet binnen mijn bereik heb, zal ik naar de tijdschriftversie van Weisgerbers stuk over Werther Nieland verwijzen, en wel via de aanduiding Proefvlucht in de literaire ruimte (5); Werther Nieland.
9.
H.U. Jessurun d’Oliveira. Scheppen riep hij gaat van Au; 10 interviews met W.F. Hermans, Gerrit Achterberg, Lucebert, Harry Mulisch, Louis Paul Boon, Richard Minne, Jan Wolkers, Hugo Claus, G.K. van het Reve, Leo Vroman. Amsterdam 1965, p. 183. (In het vervolg aangeduid als Scheppen riep hij gaat van Au).
10.
W.F. Hermans. Het Alziend Oog in de nachtspiegel; in: Criterium; algemeen cultureel maandblad 3 (1948), afl. 1 (januari), p. 32-42. Aldaar p. 39.
(Voortaan vermeld als Het Alziend Oog in de nachtspiegel.)
11.
In het latere werk zijn er wel commentaar op en verklaringen van handelingen en drijfveren, hoewel het vaak blijft bij een verontschuldiging over de ontstentenis daarvan: ?Ik ben wel wat zwaar op de hand, dat geef ik toe, en waarom ik dat hele verhaal over de kat moest neerschrijven, weet ik niet, maar wel, dat deze kwestie op een of andere wijze diep met mijzelf te maken heeft – het spijt mij, dat ik het niet pienterder kan formuleren? (Op Weg naar het Einde, p. 107).
12.
G. Luyendijk. Gerard Kornelis van het Reve: Geloofd zij Jezus Christus!; een interview; in: Ratio 1 (1964), afl. 7/8 (augustus), 2e dr., p. 36-43. Aldaar p. 42.
13.
Henk Terlingen. Drie exemplaren van het Reve; in: Revu, 15 juli 1967 (nr. 28), p. 13-17 en 32-33. Aldaar p. 32/3e kolom.
14.
Voor mijn analyse heb ik gebruik gemaakt van de tekst van Werther Nieland, zoals die afgedrukt is op p. 53-144 in de 2e druk van de witte olifant-editie (Amsterdam 1965). Verwijzingen hebben betrekking op deze editie.
15.
Gerard Kornelis van het Reve. De Avonden; een winterverhaal; 15e dr. Amsterdam 1967, p. 8. (Voortaan geciteerd als De Avonden.)
16.
Werther Nieland is geschreven vanuit het jongetje Elmer. Met het verhaal wordt de lezer zijn visie op de gebeurtenissen gepresenteerd. Waar Elmer deze gebeurtenissen onbegrijpelijk vindt en angstaanjagend, zijn ze voor de volwassen lezer merendeels allerminst raadselachtig en beangstigend. Aan deze discrepantie dankt de novelle voor een deel zijn humor, die dus tamelijk wreed is en vaak gelijk staat met leedvermaak.
17.
Gerard J.M. van het Reve. Mijn rode jaren; herinneringen van een ex-bolsjewiek. Utrecht enz. 1967, p. 252.
18.
Elmers ordenende activiteit heeft een pendant in van het Reve’s schier maniakale drang om in zijn werk allerlei onbenullige gebeurtenissen en onbelangrijke voorwerpen met pijnlijke precisie te vermelden. Ik wijs in dit verband op de gedetailleerde beschrijving van de ?Perpetuum, Race Auto Baan? (Werther Nieland, p. 116-117).
Gomperts heeft t.a.v. deze eigenschap van van het Reve de volgende opmerking gemaakt (die in mijn ogen eveneens van toepassing is op Elmers benadering van de realiteit): ?De gebeurtenissen zouden onverdraaglijk zijn, als ze vluchtig en toevallig waren. Van het Reve ziet het als zijn persoonlijke taak, dat ze worden geclassificeerd, in formules gevat en daardoor onschadelijk gemaakt? (in een recensie van Op Weg naar het Einde, met als opschrift Zendbrieven van Gerard Kornelis van het Reve. Met wanhoop en kracht, gepubliceerd in Het Parool van 7 december 1963).
19.
Nederlandse versies van de eerste twee hoofdstukken (Erick verklaart de vogeltekenen en Eric raadpleegt het orakel) van deze in het Engels te verschijnen roman werden gepubliceerd in de vijfde en zesde aflevering van Podium 12 (1957), resp. p. 271-304 en p. 340-377.
20.
Ik doel op het vreemde gedrag van Werthers moeder en op de voor oorlogsgevaar waarschuwende man op straat (p. 72-73).
21.
Hoewel het niet zo expliciet wordt gezegd, heeft Elmer ook weinig vertrouwen in zijn fysieke kwaliteiten. Wel durft hij de slome Werther te stompen (p. 91) en de achterlijke Dirk Heuvelberg te schoppen (p. 93), maar naar de zelfbewuste Maarten Scheepmaker durft hij geen vinger uit te steken, hoezeer deze ook haatgevoelens bij hem opwekt (p. 100).
Elmer heeft zijn bangelijkheid gemeen met verschillende andere hoofdpersonen uit van het Reve’s werk. Frits van Egters overweegt bijv. ergens: ??Zoveel moed te hebben,? (…) ?wat een rijkdom. (…) Bang was ik, bang ben ik gebleven. Zo is het.?? (De Avonden, p. 17).
22.
Een fraai staaltje van wijsneuzigheid biedt de passage waarin Elmer de onge?nteresseerde Maarten tot oprichting van een club tracht over te halen: ?Je houdt misschien niet van een club, zei ik wijs, maar dat was met mij precies zo? (p. 97).
23.
W.H. Nagel. Haal een tang voor Narcissus; in: Podium; literair maandblad 4 (1948), afl. maart (Avondblad), p. 337-342. Aldaar p. 339.
24.
J.J. Oversteegen. Gerard Kornelis Franciscus van het Reve; Eens christens reize naar de eeuwigheid; in: Literair Lustrum; een overzicht van vijf jaar Nederlandse literatuur 1961-1966; samengesteld door Kees Fens, H.U. Jessurun d’Oliveira en J.J. Oversteegen. Amsterdam 1967, p. 225-241. Aldaar p. 238.
25.
In Op Weg naar het Einde gebeurt dit ook regelmatig. Karel van het Reve wordt meestal aangeduid als ?mijn Geleerde Broer? (zie bijv. p. 127 van dit boek).
26.
Zoals het een goede regel betaamt, is hij niet zonder uitzondering: in de novelle De Winter wordt de hoofdpersoon, de 32-jarige Henk, door zijn 34-jarige broer Albert geregeld op zijn nietswaardigheid gewezen (Gerard Kornelis van het Reve. Vier Wintervertellingen; Amsterdam 1963, p. 56).
27.
Gerard Kornelis van het Reve. De Ondergang van de Familie Boslowits, p. 8. Zie noot 14 voor de gebruikte editie. De Ondergang van de Familie Boslowits beslaat hier p. 5-51.
28.
Vestdijk wijst hier ook op: Zwijgplicht in en buiten een novelle, p. 151.
29.
Elmer speelt voortdurend de baas over Werther, die geen verzet biedt. Elmer geeft de toon aan en verordineert wat er gaat gebeuren. Soms doet hij dit op een uitgesproken vaderlijke manier: ?- Werther, zei ik, terwijl we wachtten, jij moet Zondag met mij mee gaan naar mijn oom en tante. Ik ben nu met jou mee geweest, dus Zondag mag je met mij mee. Dat heb je wel verdiend? (p. 138).
Als Elmer bevriend is met Maarten, is het echter laatstgenoemde die het heft in handen heeft. Elmer slaagt er geen enkele keer in zijn zin door te drijven. Hierdoor staat Elmers omgang met Maarten voor een deel in het teken van de tweekamp. Ik attendeer in dit verband op de scene met het windpistool in Maartens kamer (p. 102-103).
30.
Ook hier spreekt Elmer over de horen als over een gemeenschappelijk eigendom.
31.
Kort tevoren heeft Elmer samen met Maarten (wiens plan het was) een brandende doos op het water laten drijven (p. 121).
32.
Dit onderdeel van het plan de campagne gaat terug op een verhaal dat Maarten Elmer enige tijd daarvoor heeft verteld (p. 121-122).
33.
Kees Fens. Kamertoneel in de winter; in: De eigenzinnigheid van de literatuur; opstellen en kritieken; Amsterdam 1964, p. 163-179. Aldaar p. 164.
34.
?We moeten een flinke, sterke club, een club op voeten krijgen. Papieren leden kunnen we niet gebruiken? (p. 88).
35.
Fokke Sierksma. Absolutie van een konijn; in: Podium; literair maandblad 4 (1948), afl. maart (Avondblad), p. 317-331. Aldaar p. 328-329.
36.
Huug Kaleis. Gerard Kornelis van het Reve: tussen nederigheid en hoogmoed; in: Schrijvers binnenste buiten; essays; Amsterdam 1969, p. 146-154. Aldaar p. 147.
37.
Natuurlijk sart Elmer Maarten hier ook, omdat deze geen club wil oprichten.
38.
?Frits keek naar buiten. ?Dat zijn de tuinen,? dacht hij, ?dat zijn de weilanden. Dat is de mist, de damp. En hier is een huis, waarin mensen wonen?? De Avonden, p. 123).
39.
Zie het Gesprek met van het Reve, het gefingeerde interview waarmee de novellenbundel Tien vrolijke Verhalen opent (p. 5-22). Gebruikt is de 3e druk, Amsterdam 1965. Aldaar p. 11.
40.
?Heet de titelheld slechts toevallig Werther?? vraagt Weisgerber zich af (Proefvlucht in de literaire ruimte (5); Werther Nieland, p. 829). Een duidelijk antwoord op deze vraag blijft hij schuldig.