Rogi Wieg
Notities
Invloed
Lang geleden leefde er een Hongaarse contra-revolutionair die gevangen werd genomen. Het was zoals met Roebasjow, de hoofdfiguur uit ‘Darkness at noon’ van Arthur Koestler, die langzaam verandert van opvattingen en tenslotte in de zwartste periode van het communisme wordt vermoord. Ook deze man is geslagen, langdurig verhoord en toen vermoord. Men heeft ooit zijn binocle vertrapt. Wanneer nu, in de nacht, er wat licht binnenvalt door mijn slaapkamerraam, is het alsof het licht afkomstig is van de glasscherven van zijn binocle.
Hitler heeft ooit met een stok een kleine jongen doodgeslagen die een peer uit zijn tuin had gestolen.
Dit zijn verschrikkelijke, maar ook romantische verhalen. Mijn waarheid valt uiteen in twee delen: de gebeurde werkelijkheid en de onwaarschijnlijke werkelijkheid, het verzinsel.
Om te begrijpen hoe je voorgeschiedenis is geweest, moet je de onwaarschijnlijke werkelijkheid leren aanvaarden. Dit is van groot belang, omdat je iets wat je niet hebt meegemaakt pas kunt gaan voelen wanneer je wordt geconfronteerd met een anecdote die krachtig genoeg is om je gevoel te geven.
Als kind kwam het feit dat Adolf Hitler een massamoordenaar is geweest mij niet zo erg vreemd voor. Dat hij echter een jongen om een peer kon doodslaan kon ik nauwelijks bevatten. Door kleine verzonnen verhaaltjes ben ik het verleden van mijn ouders gaan voelen. De werkelijke grote feiten kwamen later en hebben mij nooit verbaasd.
Zo zou de literatuur moeten zijn. Een beetje romantisch, maar intens
treurig, met genoeg geweld in zich om je hele leven te betoveren of het je te doen verwensen.
Een goede vriend
Het verschrikkelijke van jonge mensen is dat zij ergens op hopen. Ik kom ze overal tegen en pas als ik eindelijk een oudgeworden mens ontmoet die niet somber is, maar opgewekt, omdat er helemaal niets meer te verliezen valt, word ik rustig. Dit lijkt mij de enige realiteit.
De oude Grieken geloofden dat de toekomst niet voor je ligt, maar je van achteren overvalt. Het enige waar je volgens de Grieken in kunt kijken is je verleden.
Ik heb ooit gehoord dat een Chinees de vraag hoe oud hij was niet kon beantwoorden. Hij wist namelijk niet hoeveel jaar hij nog te leven had. En alleen dit aantal jaren gaf, zo vertelt het verhaal, een indicatie van de leeftijd.
Ik geloof in beide opvattingen. Eigenlijk ben ik dan ook wat hopeloos. Misschien is dit de oorzaak van mijn vroege ouderdom, iets wat jonge mensen aanvoelen en waarom zij mij niet aanvaarden als één van hen. Zelfs op avonden dat ik met de tram naar huis ga en met niemand spreek, maak ik oogcontact met een meisje dat mij niet alleen een mooie jongen vindt, maar dat bovendien in mij haar toekomst ontdekt: een klein gezicht, een doek om het hoofd, een paar kleine pasjes in een verkeerde richting.
Zo langzamerhand begin ik te begrijpen wat men van mij wil. Mijn ouders verlangen ernaar me weer jong te zien. Want ik ben niet gelukkig.
Op de meest ongelegen momenten leest mijn goede vriend mij voor uit zijn manuscripten. Maar hij heeft gelijk, omdat hij slechts mijn ogen ziet en niet wat zich daarachter bevindt. Dat ik zo moe ben op de momenten waarop jonge mensen zich juist gaan bewegen is een grote duisternis. Maar ook een mirakel.
Een eenvoudige vraag
Ik ben die ene man met die vreemde oogziekte. Ik zie alles scheef staan. Warenhuizen vallen naar achteren, straten hellen naar links of naar rechts en ik ben altijd bang. ‘It’s all in the mind’, zei een Chinese oogarts tegen mij en een andere oogarts kroop onder zijn tafel om te zien of zijn bak met brilleglazen scheef stond. Hij was het met mij eens.
Doordat je gevoelig bent voor licht, ruimte, geluiden en voor liefde en zo af en toe iets van waarde schrijft, word je nog geen Thomas Mann. Omdat je naar eenvoud verlangt en deze eenvoud in het geheim zou willen bestuderen ben je nog geen Tonio Kröger. Toch heb je ook een buitengewone moeder en loop je met drukproeven onder je arm door de stad.
Het is eigenlijk niets bijzonders: je kunt je leven eenvoudig niet opbouwen. Wanneer vrienden je vragen om op bezoek te komen, word je ziek van de gedachte dat je moet gaan. Dan ga je niet en leg je ze uit dat niet zij het zijn, maar de gedachte, zoals uiteindelijk de gedachte alles is.
Wat mij ontbreekt bij het tot stand komen van mijn leven is nu juist het denkbeeld. Ik beschik niet over een concept, ik heb geen plan en daarbij ben ik te lui om mijn geschiedenis en mijn fouten werkelijk te beoordelen. Zo af en toe doe ik goede zaken, betaal een rekening, beoordeel een boek. Wat dat betreft bevind ik me in de samenleving.
Maar wanneer je in een trein zit, die ergens op de wereld door een landschap raast en de nacht valt, draai je alle lampen uit. Buiten is het donker. Je slaat je armen om jezelf heen. Daar zit een mens met opgetrokken benen zonder enige zekerheid. Is het niet vreemd dat jij dat bent?
Geld
Alleen als je met alles breekt, met je lieftallige cultuur die zich als de wortels van een kleine sterrentuin om je leeftijd sluit, alleen dan zal je werkelijk aanwezig kunnen zijn. Het is zoiets als echt nergens meer rustig zijn, het gebak dat je hebt besteld laat je staan uit vermoeidheid en omdat je nu eenmaal weet hoe gebak smaakt. Je handen trillen, maar zoiets ziet men
niet en zelfs de grootste armoedzaaier, die toch oog zou moeten hebben voor zijn soortgenoten, vraagt je nog om geld. Die gulden gaf je hem niet uit liefde, maar automatisch, tenslotte had je geld op zak.
Nu het september is geworden lijken de straten zo helder dat je je ogen niet vertrouwt; alles is te licht en men keert op terrassen terug naar zichzelf, terwijl jij steeds verder van jezelf weg gaat.
In de avonduren lees ik boeken, ik luister naar muziek, ik gooi met geld. Mijn uitgever buigt zich voorover en vraagt mij of ik geloof dat een pocket-editie van een bepaald boek goed zou verkopen. Hoe zou ik zoiets moeten weten? Ik kan niet eens mijzelf onderhouden.
Er is een stem die mij zegt met alles te breken, zoals ook het beeldje op mijn schrijftafel van David in Florence afbrak bij de knieën. Ik heb de lichaamsbouw van David, ik geloof dat ik zelfs zijn moed bezit. Maar zoals ik hem per ongeluk heb losgemaakt, zodat hij kon vallen en liggen en aan het einde weer overeind staan, zo zal iemand mij moeten losmaken.
Voor zoiets betaal je veel geld. Heel veel geld aan een wijze die je niet vertrouwt.
Een symbool
Uiteindelijk is het niet zo moeilijk om de bloeddruk omhoog te krijgen. En wanneer je dan thuiskomt met de zekerheid dat je werkelijk bijzonder gespannen bent en nu moet leren ontspannen, begrijp je niet eens hoe het allemaal komt. De huisarts was verheugd met je cadeau, je nieuwste publikatie; ik ben hem dankbaar, ik ben onderdanig aan de arts, omdat mijn leven zo’n beetje in zijn handen ligt. Nee, zo is het niet. Dit is een groot misverstand.
Wanneer je dan ‘s avonds op bed ligt en begrijpt hoe zinloos je angsten zijn, blijkt het al ochtend te zijn. De stratemakers zijn begonnen met boren, zodat zelfs die ene gezonde droom kapot wordt gescheurd.
De arts weet te weinig om je veiligheid te geven. Zijn eigen oren suizen, zijn ogen zoeken je lichaam af, terwijl je daar ligt met je ogen op het plafond gericht, ergens in een kamer, in een stad die jou kan missen.
Alles wordt symbolisch: de gezichten van vrienden, de stapel geordende papieren op je schrijftafel. Als de arts nooit meer iets over je cadeau zegt, begrijp je dat hij echte patiënten heeft. Dat men doodgaat, al geloof je haast je ogen niet.
Iets adembenemends
Ik benijd dichters die liefdesgedichten schrijven. Vooral poëzie over geliefden die in hetzelfde huis, onder hetzelfde dak en zelfs in hetzelfde bed wonen als de dichter, komt mij duister voor. Hoe kun je iets adembenemends schrijven voor en over een vrouw die zo dichtbij je leeft? Natuurlijk houd ik van mijn kameraad, zij is tenslotte het meisje waar ik niet alleen respect voor kan opbrengen, maar voor wie ik ook mijn leven zou geven.
Liefdesgedichten raken mij over het algemeen niet zo. Iemand die op de ochtend van zijn executie nog wat regels opschrijft, zal zich waarschijnlijk niet laten inspireren door zijn vrouw, maar door iets waar de vrouw deel van uitmaakt: de zekerheid dat het bestaan altijd belangrijk is, ook wanneer je het niet meer uithoudt.
Toen ik twintig was, geloofde ik dat de liefde mij alles zou afnemen, dat ik in een proces terecht was gekomen waarin ik geen mogelijkheden zag. Nu, vier jaar later, weet ik het zeker: wie ooit van iemand gaat houden, verliest zichzelf en keert pas terug tot het eigen leven wanneer alles onzinnig is geworden.
In een gedicht van mij staat de volgende regel: ‘ik schrijf geen liefdespoëzie, omdat ik werkelijk van iemand houd’.
Als de toekomst mij genadig is, zal ik uiteindelijk wel liefdesgedichten schrijven, aangezien het nu eenmaal niet anders kan. Poëzie verduistert misschien die bijna onmenselijke zekerheid dat ik altijd bij je blijf en je niet eens zou wíllen overleven.
Wanneer alles goed zal zijn
Het gaat iets beter vanavond. De klok lijkt rustiger te tikken, de lamp strooit een helder licht door de kamer. Ik zou kaarsen moeten branden, want er is de stem van mijn God, die van mij weer een mens maakt, een jongen met kort, donker haar. Mijn leven neemt nu de vorm aan van meditatie, terwijl ik schrijf over mijzelf en hoe ik mezelf tegenspreek in mijn stukken.
Heb ik niet beweerd dat ik niet van liefde houd? Heb ik niet geschreven over hoe de literatuur zich verhoudt tot mijn bestaan? Over mijn gemakzucht, die toch ook een beetje maakt dat ik notities schrijf en geen novelles. Dat alles zou ik willen verwerpen en ook de schrijfmachine afdekken, maar ik kan het eenvoudig niet. Ik zou iets willen vinden over de betekenis van dagen waarop ik niet begrijp hoe ik in leven blijf.
Ik schep nooit op over wat ik heb gelezen, want ik heb nu eenmaal niet veel gelezen. Ik beroep mij nooit op wat ik in de jaren heb gemaakt, omdat het niet veel is en voor de meeste anderen onbekend. Eigenlijk ben ik niet alleen nederig aan mijn God, maar ook aan de mens, hoewel deze vuil en toegetakeld is. Men heeft tenslotte altijd alle verschrikkingen toegelaten.
Maar je moet wel toelaten dat literatuur over jezelf gaat, al heeft Thomas Mann ooit gezegd dat grote literatuur nooit in directe zin over de schrijver gaat.
Sommige mensen zeggen dat de stem van God je eigen stem is, die in je spreekt en die je doet schrijven. Toch geloof ik op goede dagen dat er iets reusachtigs is, dat mij vasthoudt en waarvoor ieder normaal mens zou buigen. Het zijn al lang niet meer mijn ouders. Waarschijnlijk is het de gezondheid in de mens, de naaktheid die niet pijn doet en je niet achter je schrijftafel zet, maar je verzacht, ondanks alles.